HOME


100 JAAR KERK IN BAVEL



Inhoud
1. Kerken in Bavel......Klik hier.
2. Parochiegeschiedenis in vogelvlucht......Klik hier.
3. De oude kerk van Bavel.......Klik hier.
4. De tijd van de schuilkerken.........Klik hier.
5. De nieuwe kerk van 1887 .........Klik hier.
6. Een neogotisch kerkgebouw...........Klik hier.
7. De kunst in dienst van de kerk............Klik hier.
8. De klokken en het orgel...........Klik hier.
9. De pastoors Van Hees, Dirckx en Doens en hun kerk .... Klik hier.
10. De zorgen van pastoor Vermeulen en pastoor Riemslag.Klik hier.
11. Een levende parochiegemeenschap...........Klik hier.
12. Venster op de Wereldkerk.............Klik hier.


Lectori Salutem

Het is een goede gewoonte in onze samenleving om aandacht te geven aan jubilea.
In ons privé-leven schenken wij bijzondere aandacht aan het passeren van het 50e en 65e levensjaar. Huwelijksjubilea, zoals koperen, zilveren, gouden en diamanten bruiloften, worden algemeen gevierd. Ook bij ambtsjubilea blijven we even stil staan.
Al deze jubileumvieringen worden gekenmerkt door feestelijkheden. Enerzijds zijn die bedoeld als een terugblik op de afgelopen jaren, maar het is een goed gebruik bij deze gelegenheden ook de sociale banden weer eens aan te halen.
Het feit, dat honderd jaar geleden onze kerk werd gebouwd en in gebruik genomen, is voor ons een aanleiding tot feest vieren.
In het kader van de verschillende aktiviteiten, die gepland werden, waren wij heel blij met het aanbod van ’’Paulus van Daesdonck” om een herinneringsboek uit te geven.
Vertrouwend op de kwaliteiten van allen, die direct of indirect aan deze uitgave hebben meegewerkt bevelen wij dit boek gaarne bij u aan.
Wij bedanken de auteur, de Zeereerw. Pater dr. C.Rademaker, en de Heemkundekring ’’Paulus van Daesdonck” voor haar bereidwilligheid de uitgave van dit jubileumboek te verzorgen.
Bij het lezen van dit boek zal het duidelijk worden, dat aan het kerkgebouw regelmatig wijzigingen zijn aangebracht, maar ook dat ontwikkelingen in de samenleving niet aan onze parochiegemeenschap voorbij zijn gegaan.
Wij spreken de wens uit dat dit gebouw als kerk tot in lengte van jaren in ons midden mag blijven staan en dat het parochieleven een positieve invloed mag blijven uitoefenen op het Bavelse gebeuren.
Veel leesplezier wordt u toegewenst door het Kerkbestuur en de Parochieraad van de Parochie Maria Hemelvaart te Bavel.

pastoor Riemslag


Bouwtekening van de huidige kerk anno 1887.

1. Kerken in Bavel

De aanleiding tot het schrijven van dit boekje is het eeuwfeest van de parochiekerk van Bavel, die op 23 mei 1887 plechtig in gebruik werd genomen. Het ligt dan ook voor de hand, dat de geschiedenis van deze honderdjarige in dit boekje de meeste aandacht gaat krijgen.
Maar voordat deze neogotische kerk werd gebouwd, gingen de parochianen van Bavel al eeuwenlang ter kerke. Er was een kerk rond 1300, waarvan we alleen weten dat die door brand werd verwoest in 1484.
Na die ramp werd er direct een nieuwe kerk gebouwd, een kerk met een toren, die dienst h eeft gedaan voor katholieken en hervormden, en die in 1888 werd afgebroken.
Tusse n 1648 en 1809 werd de oude torenkerk gebruikt door de protestanten en in die periode kerkten de katholieken van Bavel op IJpelaar en vanaf 1743 in een kerkschuur op de plaats waar nu het Heilig Hartbeeld staat. We besteden ook even aandacht aan die oudere kerkgebouwen.
De titel van dit boekje ’Kerken in Bavel’ is hiermee al voldoende verklaard.
Maar er is nog een andere betekenis van het woord ’kerken’, door het bekende woordenboek van Van Dale omschreven als: ”Ter kerke gaan, een kerkdienst houden”. En ook in die betekenis is het woord ’kerken’ hier gebruikt, want we spreken niet alleen over de kerkgebouwen, maar ook over wat er in die gebouwen zoal gebeurde. We willen dit onderwerp behandelen in een twaalftal korte hoofdstukjes, waarvan dit het eerste is.
Dan volgt er een overzicht van de ’kerkgeschiedenis’ van Bavel, in de vorm van een lijst jaartallen met daarachter de voornaamste gebeurtenissen uit het kerkelijk gebeuren aldaar.
De hoofdstukken 3 en 4 gaan over de oude torenkerk en de schuurkerken. Dan volgen er twee hoofdstukken over de bouw van de nieuwe kerk, dus die van 1887, en over de stijl en vormgeving van deze kerk, gebouwd door een leerling van Pierre Cuypers, de bekende bouwmeester van neogotische kerken.
In de hoofdstukken 7 en 8 houden we ons vervolgens bezig met de versiering en aankleding van de kerk en met de klokken en het orgel. De twee daarop volgende hoofdstukken zijn getiteld: ’De pastoors Van Hees, Dirckx en Doens en hun kerk’en ’De zorgen van de pastoors Vermeulen en Riemslag’.
We proberen een overzicht te geven van wat de elkaar opvolgende pastoors hebben gedaan voor en met de kerk. Tenslotte de hoofdstukken 11 en 12. Daarin proberen we iets te vertellen over allerlei mensen die in kerk en parochie een rol speelden, en besluiten we met een heel bijzonder facet van het Bavelse parochieleven, namelijk de belangstelling voor missie en missionarissen.
Men zal begrijpen, dat al deze onderwerpen maar kort behandeld kunnen worden. Daarom is ook het woord ’hoofdstukjes’ gevallen. Er is natuurlijk veel meer te vertellen. Er was zeer veel materiaal, enthousiast aangedragen door bestuur en leden van de Heemkunde Kring Paulus van Daesdonck en voor een niet onbelangrijk deel uitgeleend door pastoor Riemslag.
We hebben van dat materiaal zo goed mogelijk gebruik gemaakt, waarbij vooral het Memorieboek van de parochie en het Notulenboek van het kerkbestuur van belang waren.
Maar ook het andere materiaal bewees goede diensten. Hier en daar hebben we ook gebruik gemaakt van boeken en artikelen met gegevens over Bavel en zijn kerk en met achtergrondinformatie.
Van de benutte tijdschriften noem ik hier alleen Brieven van Paulus, Ons Blad en Jaarboek de Oranjeboom. Waar meer uitdrukkelijk van een boek of artikel gebruik is gemaakt, wordt dat in de tekst aangegeven.
Ik heb dit boekje over ’Kerken in Bavel’ met veel plezier geschreven. De geschiedenis van Bavel en zijn parochiekerk heeft mij enkele weken intens beziggehouden. Ik hoop, dat degenen die dit boekje gaan lezen, aan deze kleine geschiedenis hetzelfde plezier zullen beleven als de auteur.

De huidige pastorie, geborduurd.

Borduurwerk gemaakt door mevrouw A.Leppens-Diepstraten.

2. Parochiegeschiedenis in vogelvlucht

992

H ilsondis, gravin van Strijen, sticht de abdij voor adellijke dames te Thorn bij Roermond. Zij schenkt aan de abdij een aantal bezittingen in de omgeving van Breda, o.a. het goed Gillesa (Gilze) met onderhorigheden, waaronder het grondgebied van Bavel valt.

1299

In een document komt voor het eerst de naam Bavel voor. Heeft die naam iets te maken met Sint Bavo (580-654), die in deze streken goederen bezat en de Sint Baafsabdij in Gent stichtte (Bavolo, Bos van Bavo)?
Kwam langs die weg ook de oude verering voor Sint Brigida (overleden te Ierland in 523), aan wie de kapel of kerk van Bavel werd toegewijd?

1316

Bavel wordt een min of meer zelfstandige parochie, afgesplitst van de parochie van Gilze. De pastoor van Gilze en de abdis van Thorn wijzen de priester voor Bavel aan en zorgen voor diens onderhoud uit de opbrengsten van goederen en landerijen.

1484

Een brand verwoest de bestaande kerk of kapel van Bavel. Er wordt een nieuwe torenkerk gebouwd. In een document van 1488 is sprake van de pas gebouwde en nog niet geconsacreerde kerk van Bavel. Nog steeds heeft de abdis van Thorn in Bavel zeer oude rechten, o.a. op kerkelijk gebied. Bestuurlijke rechten zijn reeds lang overgedragen aan de Hertog van Brabant en, onder deze, aan de Heren van Breda.

1568

Begin van de tachtigjarige oorlog tegen de Spaanse Landsheer. De Heren van Breda zijn de Prinsen van Oranje, die goede relaties hebben met de abdij van Thorn. Desondanks is er veel oorlogsellende. Afwisselend zijn Breda en omstreken in handen van de legers van de Prins en van de Spanjaarden.

1648

Bij het einde van de tachtigjarige oorlog zijn Breda en omstreken definitief in de macht van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Noord-Brabant is Generaliteitsland). De openbare uitoefening van de katholieke eredienst wordt verboden.
De kerk van Bavel wordt bestemd voor de diensten van de in 1641 opgerichte Hervormde Gemeente van Ginneken en Bavel. Er zijn in Bavel altijd maar enkele protestanten geweest. Vanuit Den Haag wordt de onderwijzer van de openbare school benoemd, een protestant die vaak tevens koster is. De katholieken van Bavel gaan kerken op het kasteel IJpelaar, waar hun priester onderdak heeft gevonden.

1683

Op het gebied van het kasteel IJpelaar, tussen het kasteeltje en de huidige Seminarieweg, wordt een kerkschuur gebouwd, waar de katholieken van Bavel en Heusdenhout ter kerke gaan.

1743

De bewoonster van IJpelaar, Joanna de Journo, wil voor de kerkschuur op haar gebied huur- en onderhoudskosten vergoed zien. Er volgt een proces. De katholieken krijgen van de Staten-Generaal verlof een nieuwe kerkschuur te bouwen op de akker ’De Brake’ aan de rand van het dorp.

1795

De legers van de Franse Revolutie veroveren ons land. De kerkgenootschappen krijgen gelijke rechten. Ook komt er een einde aan de kerkelijke bemoeienissen van de abdissen van Thorn, die tot
1797 die rechten nog uitoefenden. De katholieken proberen nu hun oude torenkerk terug te krijgen, eerst in
1798 en dan in 1805, maar beide keren tevergeefs, omdat de Hervormde Gemeente niet wil mee werken.
1809 Bij Koninklijke Beschikking van de Franse koning Lodewijk Napoleon (beschikking van 4 mei 1809) krijgen de katholieken van Bavel hun oude torenkerk terug. Deze is erg vervallen en er moet aan verbouwd en verbeterd worden. De kerkschuur op ’De Brake’ wordt afgebroken.

1837

De huidige pastorie wordt gebouwd door pastoor Van Gils. Diens opvolgers hebben de pastorie regelmatig uitgebreid en gemoderniseerd. De pastorie is in 1969 op de lijst van rijksmonumenten geplaatst.

1855

Nadat in 1853 in Nederland de katholieke hiërarchie is hersteld en er weer bisdommen met bisschoppen zijn, wordt nu de bestaande parochie van Bavel bevestigd door de Bredase bisschop Mgr. Van Hooydonk. De oude parochiegrenzen blijven praktisch gehandhaafd. Naast de Heilige Brigida krijgt de parochie nu als eerste patrones Onze Lieve Vrouw en de kerk wordt de kerk van O.L.Vrouw ten Hemelopneming (ook wel Maria Hemelvaart genoemd).

1860

De kerktoren en de klokken, volgens de Staatsregeling van 1798 eigendom van de burgerlijke gemeente, worden voor f 1100,-door de gemeente aan het kerkbestuur verkocht.

1887

Op 23 mei wordt de nieuwe neogotische parochiekerk van Bavel plechtig geconsacreerd door de Bredase bisschop Mgr. Petrus Leijten, die in 1885 als pastoor van Bavel begonnen was met de bouw van de nieuwe kerk. De oude kerk wordt een jaar later afgebroken.

1887

Na de pastoors Petrus Leijten

(1881-1885)

en Cornelius Leijten

(1885-1887)

wordt Wilhelmus van Hees pastoor

(1887-1910)

Kapelaans uit deze jaren: Franciscus Loonen

(1887-1889),

Cornells van Beekhoven

(1889-1894),

Dr. Andreas Smits

(1894-1897),

E. de Nijs

(1897-1899),

H. Laane

(1899-1902),

P. van Eekelen

(1902-1906),

M. Gouverneur

(1906-1907),

F.X. van Mens

(1907-1909)

en Theodorus Moors

(1909-1915).

1910

Begin van het pastoraat van Petrus Dirckx

(1910-1934).

De kapelaans in die periode: Godefridus de Bruijn

(1915-1920),

G. Konings

(1920-1924),

Richard de Bie

(1924-1926),

C. van de Riet

(1926-1931),

Petrus Schute

(1931:

hij kwam doodziek naar Bavel en stierf reeds na drie weken) en Franciscus Martens

(1931-1939).

1934 Petrus Doens wordt pastoor

(1934-1959).

Kapelaans in die ja-ren: Petrus Koenraadt

(1939-1940),

Johannes Romme

(1940-1946),

Eduard van Wees

(1946-1948),

Josephus Verdurmen

(1948-1959).

1940

Oorlog met Duitsland. Veel inwoners van Bavel worden geëvacueerd, maar de meesten keren na enkele dagen weer terug. Dorp en kerk hebben praktisch geen schade geleden.
1944 Op 28 oktober wordt Bavel door de Polen bevrijd. Er is veel schade in het dorp en er zijn enkele doden te betreuren. De toren en de ramen van de kerk hebben veel schade opgelopen. In de maanden na de bevrijding wordt door neervallende vliegende bommen nog meer schade aan het kerkgebouw toegebracht. Het volledig herstel vergt enkele jaren.
1959 Johannes Vermeulen wordt pastoor van Bavel

(1959-1972)

De kapelaans in die jaren: Christoffel van Beek

(1959-1960)

en vervolgens de paters Bruno Blommesteijn ss.cc.

(1961-1963;

hij sterft tijdens een vakantiekamp met de Bavelse jeugdbeweging) en Raymund Arts ss.cc.

(1963-1977).

1972 Cornelis Riemslag wordt pastoor. Kapelaansfuncties nemen waar de paters Henk ter Huurne ss.cc.

(1977-1981),

Jan Munsters ss.cc. en Jan Groot Zevert ss.cc.

(1981-1983/85),

terwijl pater Piet van den Wijngaart bejaardenpastor is

(1978-1986)

1974 Plannen om een nieuwe kerk te bouwen zijn niet doorgegaan. De kerk wordt van binnen grondig gerestaureerd en komt op de lijst van rijksmonumenten.
1984 Toren en buitenkant van de kerk worden gerestaureerd.1987 Op 23 mei wordt herdacht dat honderd jaar geleden de nieuwe parochiekerk van Bavel plechtig in gebruik werd genomen.

3. De oude kerk van Bavel

Toen in 1316 het kerkdorp Bavel een zekere zelfstandigheid kreeg en mi nder afhankelijk werd van de moederparochie Gilze, moet er al een kerkgebouw gestaan h ebben. In de vijftiende eeuw zal dat kerkgebouw ook een toren hebben gehad, want in 1463 werd er een flinke klok gegoten, de naar Sint Brigida genoemde klok. Ook stonden er in de kerk verschillende altaren, in de loop van de jaren opgericht door milde weldoeners van de kerk.
Bavel behoorde toen tot het bisdom Luik, het aartsdiakenaat Kempenland en het dekenaat Hilvarenbeek. Van daaruit werden de verschillende functies, verbonden aan kerken en altaren, geregeld.
Uit de lijsten die daarvan gemaakt werden, weten we welke altaren er in de Bavelse kerk stonden en wie er de zorg voor hadden. Er was in de loop van de tijd een heel ingewikkeld systeem gegroeid, het zogenaamde beneficiestelsel.
Aan een pastoorsplaats en aan het bedienen van de altaren waren inkomsten verbonden en erwas dan ook een hele handel in beneficies. Er waren in de late middeleeuwen geestelijken en ook niet-geestelijken die honderden van zulke beneficies hadden en het werk daaraan verbonden door anderen lieten doen tegen ’n kleine vergoeding.
Dat is allemaal terug te vinden in de genoemde lijsten. De kerk van Bavel had een hoofdaltaar en een zielzorgplaats daaraan verbonden. Daarnaast waren er verscheidene altaren: een Petrus- en Paulusaltaar, een Nicolaasaltaar, en ook een Maria-altaar.
In 1484 schijnt er in Bavel een grote brand geweest te zijn. In ieder geval werd kort daarna een nieuwe kerk gebouwd met een flinke toren. Daarin vond de Brigidaklok, die de ramp had overleefd, een plaats en in de nieuwe kerk kwamen ook weer de altaren te staan, behalve misschien het Nicolaasaltaar.
Daarvoor in de plaats gaf de bisschop van Luik in 1488 verlof om een altaar op te richten ’in de onlangs gebouwde en nog niet geconsacreerde kerk’, een altaar toegewijd aan het Heilig Kruis en de heiligen Johannes de Doper, Jacobus de Mindere en Martinus.
Vier jaar eerder had de kerk van Bavel verlof gekregen van paus Innocentius VIII om weer een eigen doopvont te mogen hebben. We weten wel ongeveer wie in deze jaren de officieel aangestelde zielzorgers waren, maar niet wie namens hen in Bavel het feitelijke werk deden.
Bij het begin van de tachtigjarige oorlog was Cornells Wierix de verantwoordelijke priester voor Bavel en hij was ook vaak in zijn kerk te vinden. Hij maakte het mee, dat de wat uit de hand gelopen geuzenbeweging in Bavel huis hield en de priester gevangen nam. Hij kon zich slechts tegen betaling van een grote som gelds vrijkopen.
In 1587 verdween hij van het toneel. Van hem is een brief bewaard, waarin hij zich beklaagt over de houding van de pastoor van Gilze, die hem niet betaalt, hem niet uitnodigt voor het priesterberaad en dat terwijl de kerk van Bavel toch al meer dan honderd jaar praktisch een parochiekerk was.met het recht van dopen, van kerkhof en van bediening der sacramenten.
In 1641 werd de Hervormde Gemeente van Ginneken en Bavel opgericht en toen de tachtigjarige oorlog voorbij was, kregen de protestanten de beschikking over de kerken van Ginneken en Bavel.
Er was maar een handjevol protestanten in Bavel en dat is nooit veel méér geweest. Men had ruim voldoende aan de kerk van Ginneken, maar de nieuwe orde verbood nu eenmaal de openbare uitoefening van de katholieke eredienst.
De katholieken hadden uit de kerk zoveel mogelijk meegenomen en daarmee werd nu de schuilkerk op IJpelaar ingericht. De torenkerk van Bavel werd slechts enkele keren per jaar door de protestanten gebruikt en het fraaie kerkgebouw raakte in verval.
In 1744 schreef Thomas Ernst van Goor in zijn boek over Breda en omstreken: ”De kerk van Bavel, die zeer oudt is, is nog een aanzienelyck gebouw met een hoogen toren, waar in de H. Maagd eertyts geviert wierdt.”
Van Goor en anderen geven ook de namen van de predikanten die de gemeente van Ginneken en Bavel bedienden en die dus van tijd tot tijd ook in de Bavelse kerk het Woord Gods verkondigden: Christianus Lo-secatius

(1641-1650),

Theodorus van Eyl

(1650-1672),

Robertus de Gier

(1672-1674),

Theodorus Santvoort

(1675-1721),

Sebastianus Ane-maet

(1722-1745),

Johannes Willem van Eerde

(1745-1795),

Reinier van de Broek

(1792-1794)

en Jacob Christiaan Hirschig

(1794-1818)

Over de katholieke geestelijken van Bavel in de 17e en 18e eeuw spreken we in het volgende hoofdstuk, dat over de schuilkerken gaat, maar hier moeten we Johannes van der Steen vermelden, die tussen 1795 en 1822 pastoor van Bavel was.
Met de komst van de Fransen in 1795 werden de katholieken in de Republiek weer in staat gesteld hun eredienst in het openbaar te houden. Er werd in die Franse tijd (tot de val van Napoleon in 1813) bijna overal strijd gevoerd om de teruggave van de vroegere katholieke kerken. Zo ook in Bavel.
Dat begon in 1798. De oude kerk werd getaxeerd op een waarde van f 3600,-. Als de hervormden nu genoegen zouden nemen met de kerk van Ginneken, zouden de katholieken van Bavel hun oude kerk weer terugnemen en daarvoor f 126,- betalen aan de 11 protestanten die toen in het dorp woonden.
Dat bedrag was berekend naar rato van hun zielental op de taxatieprijs van de kerk. Er gebeurde echter niets. Maar in 1805, toen er in Bavel schijnbaar geen enkele protestant meer woonde, werd een nieuwe poging gewaagd.
Er werd een voorstel gedaan: de katholieken konden hun oude kerk terugkrijgen, als de hervormden dan de schuurkerk op ’De Brake’ konden gebruiken. Het katholieke kerkbestuur weigerde en de zaak bleef hangen.
In 1807 werd het voorstel van twee jaar tevoren herhaald, maar weer weigerden de katholieken, omdat er in heel Bavel maar één niet-katholiek was die bovendien ruim schadeloos werd gesteld.
Tijdens de regering van Napoleons broer, koning Lodewijk Napoleon

(1806-1810)

werd de zaak eindelijk geregeld.

Seintoestel van Chappe.

B Bij Koninklijk Besluit van 4 mei 1809 kregen de katholieken hun kerk terug en de pastoor schreef een beetje triomfantelijk: ”na 160 jaar wederrechtelijke berooving, tegen betaling van f 800,- aan de Hervormde Gemeente van Ginneken.”
In enkele boeken uit de vorige eeuw wordt melding gemaakt van het volgende: ”De kerk van Bavel is nog een aanzienlijk gebouw, welks toren door de Franschen, in het jaar 1809, ten dienste der telegraaf in-gerigt werd, maar sedert de omwenteling van het jaar 1813, daartoe niet meer gebruikt wordt.”
Zeer onlangs kreeg deze wat cryptische mededeling ineens meer reliëf, door een verzoek om inlichtingen over die telegraaf, bij welke verzoek een artikel was gevoegd.

Daarin staat dit: ”Aan de behoefte om een groot aantal verschillende tekens te kunnen overbrengen werd voldaan door de uitvinding van de Fransman Claude Chappe in 1792.
Zijn toestel bestond uit een rechtstandige mast met een beweegbare dwarsbalk. Aan de beide uiteinden van die dwarsbalk was een korte beweegbare arm bevestigd. Dit geheel was op een toren of ander hoog punt geplaatst. In de toren kon de stand van de dwarsbalk en de twee armen worden ingesteld door middel van hefbomen en hand-wielen.
Elke stand van balk en armen had een bepaalde letterbetekenis. Er waren 196 combinaties mogelijk, waarvan er in de praktijk slechts 98 werden gebruikt. Het ingestelde teken werd op een volgend station waargenomen met behulp van een verrekijker.
Dan werd daar de telegraaf in dezelfde stand gezet. Dat werd dan weer op een volgend station waargenomen.” (Radio Elektronika, 1974, no. 17)
Deze optische telegraaf werd door Napoleon benut. Hij had al een keten van telegraafstations van Parijs over Lille naar Antwerpen. Die lijn werd in 1809 of 1810 doorgetrokken langs de volgende stations: Antwerpen - Merksem - ’s-Gravenzeel - Brecht - Hoogstraten -Meerle - BAVEL - Dongen - Sprang - Heusden - Veen - Fort Loevestein -Leerdam - Hagestein - Houten - Utrecht - Westbroek - Vreeland - Ouderkerk - Amsterdam.
Bij helder weer konden de seinen zeer snel worden doorgestuurd. Bij iedere telegraafpost was bij dag steeds een kleine bezetting nodig om het voorafgaande station in de gaten te houden en als er weer een bericht werd uitgezonden, dat bericht verder te seinen door het eigen toestel snel in dezelfde stand te draaien. In Frankrijk heeft dit systeem tot 1844 gefunctioneerd. Toen werd het vervangen door de electrische telegraaf.
Hier, in Nederland, werd het systeem met het overhaaste vertrek van de Fransen in 1813 kapot geslagen en niet meer hersteld.
Had de Bavelse parochie in 1809 zijn kerk teruggekregen met als tegenprestatie de bereidheid de optische telegraaf op de kerktoren te laten plaatsen? Een nader onderzoek hiernaar zou interessant kunnen zijn.
Weer terug naar het kerkelijk leven van Bavel. Na pastoor Van der Steen kwam pastoor Jacobus van Gils

(1822-1847)

en na deze pastoor Wilhelmus Cornelis van Eekelen

(1847-1881)

.

In 1881 werd Petrus Leijten diens opvolger. De negentiende-eeuwse pastoors van Bavel hebben in alle rust hun gelovige gemeente geleid. De kerk, die nogal vervallen was, werd hersteld. Er kwamen nu maar drie altaren: een hoofdaltaar toegewijd aan Maria ten Hemelopneming (na de bevestiging van de parochie en de nieuwe naamgeving in 1855) plus twee zijaltaren toegewijd aan Maria Geboorte en de oude patrones Sint Brigida.
In 1837 verhuisde pastoor Van Gils naar zijn nieuwe pastorie. In 1860 kon het kerkbestuur van de burgerlijke gemeente de toren met de klokken terugkopen. Maar de kerk werd te klein en vroeg op de duur te veel onderhoud.
Pastoor Petrus Leijten, de latere bisschop van Breda, zou in 1885 het initiatief nemen voor de bouw van de nieuwe kerk. Toen die er eenmaal stond, werd in 1888 de oude kerk afgebroken. De kapel op het oude kerkhof van Bavel staat op de plaats van de vroegere toren.

Geschiedenis der Gemeente Ginneken en Bavel 1941, Merkelbach en Hallema.


4. De tijd van de schuilkerken

Bij de Vrede van Munster van 1648 werd in Staats Brabant de openbare godsdienstuitoefening aan de katholieken verboden. Zoals we zagen, moesten de katholieken van Bavel hun torenkerk afstaan aan de protestanten.
Zij haalden nog uit de kerk wat zij nodig hadden en ze vonden een gastvrij toevluchtsoord op het kasteel IJpelaar.
Daar woonde sinds 1646 de nieuwe eigenaar Sebastiaen van Ypelaer, die de katholieke zaak een goed hart toe droeg en toestond dat in het kasteel een ruime kamer tot kapel werd ingericht. De priesters die de mensen van Bavel te hulp kwamen, meest Jezuieten aanvankelijk, woonden eveneens op het kasteel.
Toen de oude kerk werd afgenomen, was Adriaan van Brakel pastoor. Kort na de sluiting van zijn kerk stierf hij. De Jezuieten uit Antwerpen die hem opvolgden tussen 1649 en 1673 waren de paters Hendrik van Olmen, Martinus Moreels, Cornells Wittiers, Ambrosius Tack en Franciscus Blommaerts.
Toen de laatste gestorven was, kwamen er weer seculieren: Adrianus Roovers

(1673-1684)

,

Antonius Crols

(1684-1723)

,

Petrus van Wolschot (die als buitenlander weer moest vertrekken op bevel van de regering), Gerardus de Lange, Comelis van Diessen (tot 1756)

,

Ludovicus Montens, Comelis Havermans (tot 1763)

, Martinus Dongenaers

(1763-1795)

en Johannes van der Steen

(1795-1822)

.

Kasteel De Ypelaar met schuurkerk 1789.
In 1670 kwam de goede Sebastiaen van Ypelaer in financiële moeilijkheden. Hij moest het kasteel IJpelaar verkopen en de nieuwe eigenaar en bewoner werd toen Thomas Baron Walraven van Are kei.
Ook deze nieuwe eigenaar was de katholieken goed gezind, maar vond toch de regelmatige toeloop van gelovigen naar en tot in zijn kasteel op de duur nogal bezwaarlijk.
Hij bouwde bij zijn kasteel een losstaande kerk-schuur buiten de slotgracht. Dat was in 1683. Het was een eenvoudige boerenschuur van steen, met aan het einde een uitbouw die wel wat leek op een priesterkoor. Het schuilkerkje had twee altaren en nog wat meubilair dat van de oude kerk afkomstig was. Het was, zoals een deken eens zei, ’’geriefelijk en net”.
De royale Baron van Arkel droeg zelf alle bouwkosten, nam ook het onderhoud voor zijn rekening en verlangde geen vergoeding voor het gebruik.
In 1693 stierf Van Arkel en kwam IJpelaar in het bezit van Graaf Marcus de Fonseca, ’Lid van de Supreme Raad van Hare Hongaarse Majesteit te Wenen’. Deze vertoefde slechts zelden op zijn Bavelse bezittingen.
Rond 1740 werden de belangen van De Fonseca behartigd door een familielid, juffrouw Joanna Barbara de Journo. De familie had geld nodig en daarom besloot deze dame voortaan f 30,- per jaar te vragen voor het gebruik van de kerkschuur. Dat bedrag moest nu ineens betaald worden over de periode 1729-1740. De kerkmeesters van Bavel weigerden en er kwam een proces voor de Raad van Brabant in Den Haag.
Op 13 november 1742 zetten 26 inwoners van Bavel hun handtekening onder een document, dat de kerkmeesters Jan Leendert van den Diepstraat en Jan Thomas Houtepen machtigde om namens de parochie in het proces op te treden.
Om sterk te staan stelde notaris De Bruijn een attestatie op van wat enkele mensen van Bavel hem hadden verteld.
De zeventigjarige Peter Ardaanen had verklaard, dat jaren tevoren de Bavelse boeren gratis hadden gewerkt voor het kasteel en als tegenprestatie het gebruik van de kerkschuur hadden gekregen. Hetzelfde getuigde de tachtigjarige Peeter Adriaansen van Loon uit Heusdenhout. Maar Bavel verloor het proces. Men trof een schikking met de kasteelbewoon-ster, die genoegen nam met een bedrag van f 350,- voor de jaren 1729-1743.
Omdat rond 1725 het landsbestuur wat milder was geworden inzake de katholieke eredienst, werd besloten een nieuwe kerkschuur te bouwen aan de rand van het dorp. Op 2 maart 1743 gaven de Staten-Generaal toestemming om in Bavel een nieuwe kerkschuur te bouwen.
Bouw en inrichting werden tot in details voorgeschreven: het moest een eenvoudig gebouwtje worden, het mocht niet op een kerk lijken, de ramen mochten slechts klein zijn, de voorgeschreven maten waren 19 meter lengte, 13 meter breedte en 10 meter hoogte. De schuur werd gebouwd op de akker ’De Brake’. Zij heeft gestaan een beetje ten noorden van het in 1919 geplaatste Heilig Hartbeeld. De eigenaars van de grond,

De schuurkerk op De Brake

de drie minderjarige kinderen van Leendert Diepstraten en Anneken Adriaanse Hoy, mochten voor hun voogden de benodigde grond gratis in bruikleen geven voor het goede doel.
De bouw van de nieuwe kerk werd met voortvarendheid voltrokken. Er kwamen 45.000 grauwe stenen en 40.000 ovenstenen uit Dordrecht. Ene Mathijs Bilderbeek leverde 3400 plavuizen.
Helemaal uit Luik werden er 171 manden kalk betrokken. Pieter van de Laar nam voor f 100,- het metselwerk aan. De weduwe Montens kreeg de leverantie van het glaswerk. De houthandelaar Norbertus Uythoven uit Breda leverde het hout op langdurig krediet.
Al op 14 november 1743 konden de kerkmeesters Houtepen en Van den Diepstraten rekening en verantwoording afleggen van de gemaakte kosten. Omdat de inwoners van Bavel het in die jaren niet breed hadden — het Generaliteitsland Brabant werd uitgebuit door de heren in Den Haag — moest het geld voor de bouw van de kerkschuur uit leningen komen.
Petronella van Amelsvoort te Breda gaf een lening van f 800,- en Abraham Bekkers uit Chaam leende f 1200,-. Er was één gift, van Jan van Zundert, maar diens zoon had dan ook de eerste steen van de kerkschuur mogen leggen.
De nieuwe kerkschuur deed ruim een halve eeuw dienst, todat in 1809 de katholieken van Bavel weer hun oude torenkerk terugkregen.

Nieuwe pastorie, G.A. Nieuw Ginneken (foto Hagen 1960)

.

Deze gegevens zijn voor een groot gedeelte ontleend aan een artikel van F.A. Brekelmans, ’De Kerkschuur en pastorie van Bavel 1743-1838’, in Jaarboek de Oranjeboom, 13

(1960)

,

pp. 92-101. In dat artikel wordt ook nog verslag gedaan van de geschiedenis van de zogenaamde ’oude pastorie’, ook gelegen op de akker ’De Brake’, dus dichtbij de kerkschuur.
Ook na de bouw van de nieuwe kerkschuur bleven de pastoors aanvankelijk op kasteel IJpelaar wonen. Maar pastoor Dongenaars wilde dichter bij zijn kerk een huis hebben. In 1764 kocht hij een stukje land bij de schuurkerk en liet daar een flink huis neerzetten.
Dat huis is nu het perceel Kerkstraat 37. Toen pastoor Dongenaars in 1795 naar Oosterhout vertrok, verkocht hij de pastorie aan zijn opvolger, Johannes van der Steen, voor f 1500,-. In de koopacte werd echter opgenomen, dat de erfgenamen van Van der Steen het huis weer voor f 1500,-moesten verkopen aan de opvolger van de pastoor en dat moest zo doorgaan, waarbij de koopsom steeds lager werd (f 1200,-, f 900,-, f 600,-, f 300,-)
.
De pastoor die de pastorie zou kopen voor laatst genoemd bedrag moest het huis na zijn dood in bezit van de parochie laten. Zover kwam het niet. Toen pastoor Van der Steen met emeritaat ging, in 1822, verkocht hij de pastorie voor f 1100,- aan het kerkbestuur en hij ging zelf in een klein huisje wonen (nu Kloosterstraat 3).
Daar overleed hij in 1836 en de parochie kreeg zijn huisje voor de som van f 1000,-. De grond werd in 1837 bij het terrein voor de nieuwe pastorie getrokken.
Pastoor Van Gils wilde een ruimere pastorie. Met de grond van het huisje van Van der Steen en door wat grondruil kwam er een zeer geschikt terrein vrij recht tegenover de oude toren kerk. Adriaan van der Aa uit Oosterhout maakte de tekeningen.
Deze had al meer pastorieën ontworpen, o.a. die van het Bredase Begijnhof en die van Sprundel.
Het huis werd op flinke afstand van de straat gebouwd. Al op 3 augustus 1837 stond ’de Mei’ op het dak. De metselaar Soffers uit Ginneken werd het metselwerk gegund en hij leverde het materiaal. Van der Aa zelf mocht het hout leveren. De dorpssmid Heylaerts kon het ijzerwerk verzorgen.
De bouw van de pastorie werd mogelijk gemaakt door een gift van f 800,- van pastoor Van Gils en door geldleningen tot een bedrag van f 2700,-. De oude pastorie op ’De Brake’ werd nog in 1838 verkocht aan de smid Pieter Heylaerts, die er ging wonen en er zijn smidse vestigde.
Na Pieter werkte hier zijn zoon Frans. Daarna kwam ’t huis in 1908 in handen van Johannes Jansen. Diens zoon Antoon nam het bedrijf over en nu is in het pand de ijzerhandel van Kees Jansen gevestigd.

5. De nieuwe kerk van 1887

Op 13 augustus 1881 kreeg Bavel weer een nieuwe pastoor, Petrus Leij-ten. Hij was geboren te Ginneken in 1834, was in 1859 priester gewijd en was daarna achtereenvolgens assistent te Ginneken

(1860)

,

kapelaan in Alphen

(1860-1872)

en regent van het klein-seminarie IJpelaar

(1872 -1881)

.

Petrus Leijten bleef maar enkele jaren in Bavel, want in 1885 werd hij bisschop van Breda: op 29 juni van dat jaar werd hij bisschop gewijd en nam hij bezit van de bisschopszetel. Die heeft hij bezet tot zijn dood op 17 mei 1914.
Als bisschop was Petrus Leijten geen krachtig regent, hij was ook geen geleerde prelaat, maar hij had een gezonde kijk op de mensen. Hij wist zich te omringen met goede adviseurs en bestuurde zijn bisdom zoals dat toen van een bisschop verwacht werd. Hij nam ook enkele toen interessante initiatieven. Zo liet hij veel van zijn priesters aan universiteiten studeren en was hij de eerste bisschop die het lezen van de bijbel door katholieken bevorderde.
Als pastoor van Bavel nam hij echter een zeer belangrijk initiatief. De oude kerk voldeed absoluut niet meer aan de eisen van de tijd en daarom besloot hij Bavel een nieuwe kerk te geven. Er werd een architect gezocht en dat werd J. van Langelaar, een leerling van de beroemde bouwmeester van neogotische kerken Pierre Cuypers. Hij maakte de tekeningen en het werd een kerk in de bouwstijl die in die dagen algemeen in zwang was, neogotisch, naar het voorbeeld van de grote kathedralen van de middeleeuwen.
Er werd gezocht naar een geschikt bouwterrein. Daarover schreef later een opvolger van pastoor Leijten: ”Het terrein was minder gunstig gekozen; het terrein van C. Bruijninckx ten Noorden der Pastorie was eenig geschikt, doch de koopsom leek aan het Kerkbestuur te hoog. Heeft de zuinigheid of het zoogenaamd eergevoel hier de wijsheid bedrogen?” Het gevolg van deze verkeerde keuze was, dat de kerk helaas te klein en te eng werd.
In de Nieuwe Bredasche en Oosterhoutsche Courant verscheen in september 1885 de volgende advertentie: ’’Aanbesteding. Het R.K. Parochiaal Kerkbestuur van de O.L.Vr. Hemelvaart te Bavel, bij Breda, is voornemens aan te besteden op Dinsdag 29 September 1885, des namiddags te 3 uren, in de herberg bij P. van Disseldorp aldaar: Het bouwen van eene Kerk met Toren en bijbehoorende Werken, met bijlevering van alle Materialen, enz., enz. Bestek en teekeningen liggen ter inzage in voornoemde herberg. Bestekken met een stel teekeningen zijn op franco aanvrage a f 4,- verkrijgbaar, zoolang de voorraad strekt, bij den Boekhandelaar Eduard van Wees te Breda. Aanwijzing op het bouwterrein op Vrijdag 25 September 1885, des middags te 12 uren. Inlichtingen geeft de Architect J.J. van Langelaar, te ’s Princenhage nabij Breda.”

Mgr Petrus Leyten bisschop van Breda 1885 - 1914

De eerste steenlegging had plaats op 6 april 1886 en de steen droeg het opschrift: ’Ill. Dom. Petrus Leijten e Par. Bav. Episc. Bred, rogante prim. succ. Paro Corn. Leijten surgentis huj. Eccl.a se feliciter inchoatae Prim. Lap. Pos. VIII Id. Apr. Ao Di MDCCCLXXXVI.’ In begrijpelijk Nederlands omgezet stond daar: ’De Roemruchte Heer Petrus Leijten, voorheen Pastoor van Bavel en nu Bisschop van Breda, heeft op verzoek van zijn eerste opvolger, Pastoor Cornelius Leijten, op 6 April 1886 de eerste steen gelegd van de kerk die hier verrijst en met de bouw waarvan hijzelf begonnen is.’
De bouw van de nieuwe kerk verliep voorspoedig en een jaar na de eerste steenlegging was het kerkgebouw klaar. Op 23 mei 1887 kwam bisschop Leijten opnieuw naar Bavel om de kerk te consacreren. Boven de hoofdingang had kapelaan Franciscus Loonen een Latijns opschrift laten aanbrengen: ’Petrus Leijten, qui parochus me inchoavit, an-tistes Bredanus sacravit.’ Vertaald: ’Petrus Leijten, die als pastoor met de bouw van deze kerk begonnen is, heeft mij geconsacreerd.’
De pastoor die voltooide wat zijn bisschop begonnen was, heette Cornelius Leijten. Hij was geboren te Prinsenhage in 1817 en was priester gewijd in 1841. Achtereenvolgens werd hij assistent in de navolgende plaatsen: Standdaardbuiten

(1842-1843)

,

Bavel

(1843-1847)

en Klundert

(1847)

.

In laatst genoemd jaar werd hij kapelaan te Beek

(1847-1853)

en daarna pastoor te Eede

(1853-1885)

.

Op 30 juni 1885 was hij als pastoor te Bavel geïnstalleerd.
Hij heeft de nieuwe kerk zien bouwen en heeft nog net de plechtige ingebruikneming meegemaakt. Kort daarop stierf hij, op 14 september 1887. Op zijn gedachtenisplaatje werd toen geschreven: ’’Hij was een priester des Heeren, goedaardig, ingetogen in den omgang, minzaam in zijne gesprekken, die zijn handen ophief ten Hemel om voor het volk te bidden.”
De kerk was gebouwd. En betaald! In het Memorieboek van de parochie staat: ”Uit de Rekening van het Dienstjaar 1887 blijkt dat de Kerk uit eigen middelen is gebouwd en in totaal gekost heeft f 66.768,-.” Dat was in die tijd een heel kapitaal, maar toch moet gezegd worden , dat ook gemeten naar de normen van die tijd, dit bedrag niet overdreven hoog was. De proKlik hierandisten van de nieuwe neogotische kerkstijl maakten dan ook reclame met de betrekkelijk lage osten
die een nieuwe kerk vroeg. Deze proKlik hierandisten zetten zich af tegen de kerkbouw van de voorafgaande periode, zoals wij nog zullen zien. Een van de vurigste apostelen van de neogotiek, Jozef Alberdingk Thijm, schreef dan ook: ”Is de bouw van eene kerk in gothische (spitsbogen)
stijl heden ten dage kostbaarder dan die van eene kerk in antieken of romeinschen stijl?
Denkt men mogelijk, dat die schoone ontwerpen kostbaar in de uitvoering zijn? Raadpleeg, ter huidige Amsterdamsche Ten-toon-stelling, het model van de kerk, die voor de parochie Wijck-Maes-tricht gebouwd wordt. Dat is eene groote kruiskerk, in de heerlijke Go-thiek van de tweede helft der XHIe Eeuw, eene kerk gemaakt van de beste materialen en die in het geheel f 75.000,- kosten zal.”
Een kerk bouwen en betalen is één ding, maar het aankleden en versieren van zo’n nieuw kerkgebouw is een tweede. Dat werd de taak van de opvolger van pastoor Cornelius Leijten.
Dat werd Wilhelmus van Hees, geboren te Alphen in 1841 en priester gewijd in 1865. Hij had na zijn priesterwijding in Leuven kerkelijk recht gestudeerd en mocht zich Doctor noemen. Vervolgens was Van Hees kapelaan te Hontenisse

(1869-1871)

en professor aan het grootseminarie te Hoeven

(1871-1887)

.

In 1887 werd de seminarieprofessor pastoor van Bavel, waar hij werkzaam was totdat hij in 1910 rector werd van het gasthuis te Zun-dert.
Daar is hij tenslotte in 1921 gestorven. Het is pastoor Van Hees geweest die veel gedaan heeft om het interieur van de Bavelse kerk te verfraaien. We zullen daar wat uitvoeriger bij stilstaan in een volgend hoofdstuk, nadat we nu eerst de kerk van 1887 eens wat nader op zijn bouwkundige kwaliteiten zullen bekijken.

Kerk van nu tussen de bomen.

>

Model van een Waterstaatskerk

6. Een neogotisch kerkgebouw

B ij de inwijding van de nieuwe Bavelse kerk in 1887 moeten de parochianen en hun pastoor zeer trots geweest zijn. Hun kerk was een voor die tijd zeer modern gebouw. Om dat nu een beetje na te voelen moeten we de bouw van deze kerk plaatsen tegen de achtergrond van de kerkenbouwgeschiedenis in de vorige eeuw.
Tot voor kort waren kerken als deze niet zo in tel, maar de laatste jaren gaan we weer meer waardering opbrengen voor dit soort zogenaamde ’neogotische’ kerken en worden ze ook weer als monumenten beschouwd. Da arom een korte bouwkundige beschrijving van Bavels kerk om de monumentaliteit ervan aan te geven.
In de eerste helft van de vorige eeuw werden er meestal kerken gebouwd in neoklassieke stijl. Na de Franse tijd mochten de katholieken in Nederland weer eigen kerken bouwen die ook van buitenaf als zodanig herkenbaar waren. Omdat de kerkenbouw toen viel onder het Ministerie van Waterstaat, worden de toen gebouwde kerken vaak ’Waterstaatskerken’ genoemd. Het zijn doorgaans grote, ruime kerken, met grote ramen. De voorgevel doet vaak denk en aan een klassieke tempel: een trap, een zuilenpartij en een lange driehoek als afsluitend e versiering aan de bovenzijde van de zuilen.
In 1853 beleefden de Nederlandse katholieken een belangrijke gebeurtenis: de hiërarchie werd weer, na vele eeuwen, hersteld en er kwamen vijf bisdommen met eigen bisschoppen. Dat betekende een nieuwe opleving in de kerkenbouw en die kerken werden gebouwd in de zogeheten ’neogotische’ bouwstijl. De dichter en geleerde Jozef Alberdingk Thijm trok ten strijde tegen de schijnarchitectuur van de Waterstaatskerken.
Hij bestreed met zijn scherpe pen de klassieke imitaties, het geknoei met latten, gips en verf. Nee, de katholieke kerken van de nieuwe tijd moesten weer gebouwd gaan worden in de eerlijke stijl van de grote gotische kathedralen van de Middel eeuwen. Dat was de hoogste christelijke kunstvorm.
Wat Alberdingk Thijm schreef ging een jonge Limburgse architect in daden omzetten. In Frankrijk werkte een architect, Violet- le-Duc, als restaurateur van oude gotische kathedralen. Hij maakte ook een diepgaande studie van deze prachtige oude kerken.
Zijn ideeën werden overgenomen door Pierre Cuypers. Een van zijn bouwprinciepen was: Iedere vorm, die niet voortkomt uit de constructie, dient vermeden te worden. Eerlijkheid vóór alles. Het plafond van een kerk mocht niet meer bestaan uit een namaakgewelf van hout en pleisterwerk, maar moest helemaal in steen worden uitgevoerd. Ook alle zuilen en andere onderdelen moesten van steen zijn. Zelfs de versieringen moesten uit eerlijke baksteen worden gemetseld.
Cuypers ging aan het werk. Tussen 1853 en 1870 verrezen er monumentale neogotische gebouwen en kerken. Om er enkele te noemen: de Catharinakerk in Eindhoven, de Posthoorn in Amsterdam en de Lambertuskerk in Veghel.
Na de zeventiger jaren ging Cuypers ook weer andere elementen benutten voor zijn bouwwerken: behalve de oude Franse kathedralen werden ook allerlei kerken van elders als voorbeeld genomen. Zo verrezen de bekendste neogotische gebouwen in Nederland, het Centraal Station te Amsterdam en het Rijksmus eum eveneens te Amsterdam, maar ook de Jacobskerk in Den Haag en de Vondel-kerk in de hoofdstad.
Bij de kerken werd ook weer gebruik gemaakt van de oude symbolen. De kerken hadden de vorm van het kruis. Rond het priesterkoor kwamen straalkapellen als de kring van heiligen rond Christus. Het priesterkoor wees naar het Oosten. De hoofdingang op het Westen werd geflankeerd door torens en de westgevel droeg een roosvenster. Ook voor de beschildering en beglazing van de kerken spande Cuypers zich in: alles moest in deze lfde neogotische stijl worden versierd, rijk aan symboliek, en zijn eigen atelier in Roermond leverde op bestelling elk gewenst kunstwerk.
Cuypers had een uitgebreide staf van medewerkers en ook had hij veel leerlingen. Er ontstond een hele neogotische school. De volgelingen van de meester misten vaak de grote bezieling van Cuypers, maar zijn inspirerend voorbeeld werkte door, ook op J.J. van Langelaar. Vóór 1861 had deze jonge architect voor het Ministerie van Waterstaat gewerkt, maar tussen 1865 en 1867 was hij een van de naaste medewerkers van Cuypers.
In die jaren werkt e hij mee aan de bouw van kerken te Kloosterburen en in Ouderkerk. In 1875 werd Van Langelaar katholiek. Hij vestigde zich als zelfstandig architect en bouwde kerken in Breda (O.L.Vrouw ten Hemelopneming en Jozefkerk), Gilze, Bosschenhoofd, Hoo-gerheide, Kruisland en Molenschot. In diezelfde jaren tachtig werd Van Langelaar ook de bouwheer van de nieuwe Bavelse kerk.
Het ontwerp voor de kerk van Bavel werd door het kerkbestuur goedgekeurd op 6 september 1885. Volgens het bestek bestond het bouwwerk uit een kerk met toren, doopkapel en sacristie met bijbehorende werken. Het werd natuurlijk een neogotische kerk en in veel opzicht en leek de geplande kerk op de Jacobskerk van Cuypers in Den Haag.
De kerk kreeg een hoge middenbeuk en twee lage zijbeuken. Het priesterkoor was naar het Oosten gericht en daartegenover stond de toren, aan één kant geflankeerd door een doopkapel en aan de andere kant door een veelhoekig traptorentje. De beuken zijn gescheiden door pijlers met daar tegenaan dunne pilaartjes die met bladwerk versierde kapitelen dragen.
Voor de over welving werd natuurlijk baksteen gebruikt: de beuken, de doopkapel, het transept, de ruimte onder de toren en die onder het zangkoor, evenals het priesterkoor zijn overwelfd

H. MARIA HEMELVAART TE BAVEL. BISDOM BREDA.

>

DOORSNEDE OVER DE LIJN E.F.

(Bouwtekening 1887)



door gemetselde kruisribgewelven. De druk van dat zware gewelf werd, net als in de oude gotische kerken, via de ribben naar de zware pilaren overgebracht, zodat de muren niet zwaar hoefden te zijn en dus van hoge ramen konden worden voorzien. De kerk werd in zijn geheel opgetrokken uit Hollandse baksteen versierd met natuurstenen banden, af-dekplaten, kapitelen, raamdorpels, sluitstukken, enzovoort. De toren kreeg een hoge naaldspits, evenals het dak van de kerk afgedekt met leien. Overal wordt de strenge lijn van het dak onderbroken door dakkapellen, tot in de torenspits toe.
De Bavelse kerk is niet zo rijk aan versieringen. Het is een eenvoudig kerkgebouw geworden. De versieringen zijn uitgevoerd in baksteen en ook, maar minder, in natuursteen. Het grondplan van de kerk is die van het Latijnse kruis.
De kerk was ingedeeld in een vrouwenkant (links) en een mannenkant (rechts), want zo hadden Maria en Johannes onder het kruis gestaan op Calvarië. Daarom ook is de Mariakapel links te vinden en de Jozefkapel aan de mannenkant.
De doopkapel ligt links, want symboliseert de vrouw, in het bijzonder Maria, niet de intrede in het leven? De hoofdtoren bestaat uit drie afdelingen:
a. het gedeelte tot aan de dakgoot van het middenschip (hoofdingang en roosvenster),
b. het torengedeelte tussen dakgoot en nok van het middenschip, en
c. het bovenste deel van de toren tot aan de spits met daarin de klokken.
Iedere afdeling van de toren is afgesloten met een natuurstenen band. Er zou van dit in 1887 zo moderne kerkgebouw nog veel meer te vertellen zijn. We laten het echter hierbij, omdat we anders te veel in technische details zouden vervallen. Zeker is, dat de parochiegemeenschap van Bavel zich bijzonder trots voelde op de nieuwe kerk.
Je moet je dan ook de kerk voorstellen, pas opgeleverd, helemaal opgetrokken in fris-rode baksteen, met de geur van gloednieuw metselwerk en verf. Bavel had nu een kerk die kon wedijveren, zij het een beetje bescheiden, met de geruchtmakende bouwwerken van de nieuwe tijd. De toekomst was verzekerd!
Veel gegevens over de kerk van Bavel zijn te vinden in een scriptie van de heer C. Adriaansen te Bavel. In die studie wordt de bouw van de kerk bezien tegen de achtergrond van de neogotische kerkenbouw. Daarover heb ik verder o.a. geraadpleegd H.P.R. Rosenberg, De 19e-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland, ’s-Gravenhage 1972.

7. De kunst in dienst van de kerk

B laderend in het Memorieboek van de parochie en in het Notulenboek van het Bavelse kerk bestuur, krijgt men een goede indruk van de kosten en moeite die door velen werden beste ed aan het kunstzinnig versieren van de kerk en het aanschaffen van kunstvoorwerpen ten dienste van de kerkelijke plechtigheden.
Nog tijdens het korte pastoraat van Cornelius Leijten

(1885-1887)

werden er gebrandschild erde ramen in het priesterkoor geplaatst. De pastoor zelf schonk één raam, terwijl zijn voorganger, de Bredase bisschop Petrus Leijten, twee ramen schonk. Elk raam kostte 600 gulden en de bisschop vond dan ook dat tegenover zijn vrijgevigheid wel iets teruggedaan mocht worden: 25 jaar lang moest er, na zijn dood, in de kerk van Bavel een gezongen jaargetijde worden gehouden. De pastoor stelde geen eisen.
In de jaren dat Wilhelmus van Hees pastoor was

(1887-1910)

is er veel gedaan om de nieuwe kerk te verfraaien. De notulen van de kerk-bestuursvergadering van 14 februari 1890 melden: ’’Goedgekeurd:
1. aanvaarding van een te schenken altaar van O.L.Vrouw;
2. bestelling van een nieuwen preekstoel volgens teekening van Cuypers-Stoltzenberg te Roermond voor de som van f 1000;
3. beschildering der muurvlakken bij het hoogaltaar door Cuypers-Stoltzenberg te Roermond;
4. aanvaarding van een uit de kas van de aartsbroederschap van de H. Familie te betalen voetstuk voor de groep van de H. Familie;
5. splitsing der bestaande communiebank in twee deelen.” Preekstoel en beschildering van het priesterkoor kostten veel geld en daarom werd aan de bisschop toestemming gevraagd daarvoor het batig saldo over het jaar 1890 te mogen besteden.
Nog in 1891 werden verdere stappen ondernomen om de kerk mooier te maken. De Mariakapel zou beschilderd worden, evenals de communiebank, en alle gepleisterde vlakken van de kerk moesten dof wit geschilderd worden.
Twee jaar later werd het besluit genomen een nieuw Brigida-altaar te laten maken en het priesterkoor van ’n fraaie vloer te voorzien. Dat kostte weer het batig saldo van het jaar 1893 en bovendien moest er een gedeelte van de effectenportefeuille worden verkocht om het nodige geld te krijgen.
De bisschop gaf graag zijn t oestemming. Tenslotte was de kerk van Bavel door hem gepland. De kroon op dit werk was de beschildering van de beide vlakken boven de Mariakapel en de wanden van de Brigida kapel. Daarmee was de kerk er qua interieur erg op vooruitgegaan.
Het atelier voor kerkelijke kunst van de bouwmeester Pierre Cuypers te Roermond kreeg de opdracht tot het beschilderen van de muren van de Bavelse kerk. Een andere interessante opdracht was de grote kruisweg, die in de eerste jaren van deze eeuw tot stand kwam.

Mannenkant van de huidige kerk.

Elk van de veertien kruiswegstaties kostte f 125,-, zodat de hele onderneming maar liefst f 1750,- kostte, waar nog bij kwam f 600,- voor de bij de staties behorende tegelomlijsting.
Dit ging het kerkbestuur te veel worden en daarom werden er weldoeners opgeroepen om ieder één kruiswegstatie te schenken. Hun namen zijn bewaard en we geven ze hier achter het nummer van elke statie:
1. Mgr. Petrus Leijten, de bis-schop.
2. Kapelaan Van Eekelen.
3. Andreas Smits, oud-kapelaan van Bavel.
4. Oud-kapelaan Laane.
5. P. van Bael uit Ginneken .
6. J.F. Maassen, eveneens uit Ginneken.
7. Elisabeth van Hees uit Baarle-Hertog.
8. Adrianus Kuijpers, zaliger gedachtenis.
9. Wilhelmus Kriellaars, eveneens reeds overleden.
10. Adrianus, Maria en Johanna Oomen.
11. Het echtpaar Oomen-Oomen.
12. Een onbekende weldoener schonk de afbeelding van Christus’ sterven aan het kruis.
13. Mevrouw De Bruijn-de Roy van Zuidewijn, de bewoonster van de Nieuwe IJpelaar.
14. Pastoor Van Hees.
De kerk had veel weldoeners. Veel parochianen waren bereid diep in de beurs te tasten om de kerk te verfraaien. Zo weten we dat het in 1890 geplaatste Maria-altaar een geschenk was van het echtpaar Joannes Oomen en Magdalena Schoenmakers, dat daarvoor f 1100,- gaf.
Ook de kinderen van dit royale echtpaar lieten zich niet onbetuigd. Zo schonk hun dochter Maria Oomen in 1912 aan de kerk een nieuwe communiebank met daarbij passende kleden voor de kapitale som van f 1500,-. Deze communiebank werd gemaakt door het kunstatelier Van der Geld uit Den Bosch.
De beelden van Petrus en Paulus op het hoofdaltaar waren een geschenk van het echtpaar Cornells Voermans-Menssen, die dit geschenk aanboden toen zij vijftig jaar getrouwd waren.
Ook andere beelden waren geschenken: het beeld van Onze Lieve Vrouw van Smarten werd gegeven door het echtpaar Henricus van Kaam-Kriellaars;
kapelaan Van Eekelen schonk het H. Hartbeeld in de kerk;

een begijn van het Bredase Begijnhof bedacht de kerk van Bavel met een Brigida-beeld.
Toen in 1921 het hoogaltaar toe was aan een vernieuwde versiering en beschildering, schonk het echtpaar Cornelis Janssen s-van Hoek f 700,- daarvoor.
”Eer een kwarteeuw na het herstel van de kerkelijke hiërarchie was verstreken, waren te Roermond en te Utrecht ware grootbedrijven van kerkelijke kunst ontstaan, die een zondvloed van neo-gotische kerk-meubelen en beelden over alle gewesten uitgoten.
Tegen het eind van de negentiende eeuw was de dictatuur der fabriek te onzent bijna volkomen geworden. Pas met de ontworsteling aan de neo-gotiek begon het mediocre, vaak zelfs inferieure fabrieks werk langzaam de volkomen alleenheerschappij te verliezen en kwam er lucht voor de vrije ontplooiing van het persoonlijk talent.
Eerst toen begon er een religieuze kunst te groeien.” Al dus de historicus Rogier, die met het Roermondse grootbedrijf het atelier Cuypers-Stoltzen berg bedoelde, dat ook een groot aan-deel had in de aankleding van de kerk van Bavel,

Reeds vóór 1860 had dit atelier werk verschaft aan ruim zeventig ambachtslieden. Stoltzen-berg had ook nog een atelier voor paramenten en liturgische gebruiksvoorwerpen,
het enige terrein dat Cuypers aan anderen overliet. Als architect was hij niet enkel bouwmeester, maar wilde hij ook tot in details de aankleding van de door hem en zijn leerlingen gebouwde kerken beheersen. Ook in de versiering en aankleding van de neogotische kerken moesten de bewonderde middeleeuwen herleven. De ver doorgevoerde symboliek van de bouwwerken moest eveneens in het interieur zichtbaar zijn.
Terecht wordt in het hierboven aangehaalde citaat gesproken van ’’middelmatig, zelfs inferieur fabriekswerk”. Beelden en schilderingen vertoonden gladgestreken, onpersoonlijke en sjabloonachtige figuren, in veel vooral lichte kleuren neergezet en omwolkt door een veelheid van aan de middeleeuwse kunst ontleende bloem- en andere figuren.
Vrome, meestal Latijn se teksten, in gotische letters, op gekrulde banderollen, vormden de onderschriften van de gewijde voorstellingen of wolkten uit de monden der afgebeelde heiligen ten hemel.
Het paste helemaal in de sfeer van die tijd, maar nu, zoveel jaren later, roept het alleen maar verveling op. Het is geen ramp dat deze weinig bezielde en onpersoonlijke ’kunst’ haar tijd gehad heeft. Dat mag echter niet doen vergeten dat de generaties vóór ons zich erin thuis voelden en in die overdadige neogotische entourage echt konden bidden.
Toen in Bavel de nieuwe kerk in gebruik genomen werd, ging een gedeelte van de inboedel van de oude kerk mee naar het nieuwe kerkgebouw. Daar waren kostbare stukken bij, zoal s de zilveren ciborie uit 1682, een geschenk van ene Wouter Laureysens, de monstrans die een eeuw later geschonken was door Maria Jan Leijten, en de verguld zilveren kelk die pastoor Van Eekelen in 1872 had gekregen bij zijn zilveren priesterfeest.
In de loop van de jaren schonken weldoeners van de kerk telkens nieuwe liturgische gebruiksvoorwerpen en gewaden. Het echtpaar Antonius Oomen-Luijkx gaf een vaandel ter waarde van f 450,-. In 1914 kwam er een verguld zilveren monstrans, geschenk van Johanna Oomen, een cadeau van f 1500,-. Weer enkele jaren later, namelijk in 1921, kreeg de kerk ook nieuwe liturgische gewaden: een paarse koorkap, geschenk van het echtpaar Cornelis Jacobs-Thielen; een fraai witgotisch kazuifel, geschonken door het echtpaar Heijlaars-Lenssen; een groen, eveneens gotisch kazuifel, bekostigd door de gezusters Maria, Cornelia en Petronella Janssens; een wit kazuifel, geschenk van de echtelieden Cornelis van der Avoort-van Rooij bij hun gouden huwelijksfeest; een rijk geborduurd groen gotisch kazuifel uit de werkplaats van Peters te Venlo-Kevelaar en geschonken door het zilveren echtpaar Cornelis Janssens-van Hooijdonk.

Een zij-altaar. De H. Familie.

Toen in 1913 pastoor Petrus Dirckx zijn zilveren priesterfeest vierde, brachten de parochianen f 1200,- bij elkaar en ’’voor dat bedrag werd aangekocht een verguld zilveren ciborie bij Brom in Utrecht voor f 800,- en volgens ontwerp en onder leiding van J.E. Brom vervaardigd een zijden koorkap voor f 400,-.” Met dit geschenk deed de zich langzaam vernieuwende kerkelijke kunst haar intrede in de kerk van Bavel.
Ook de boven genoemde monstrans van 1914 was afkomstig van de bekende Utrechtse edelsmid Jan Brom.
Als de pastoors een jubileum vierden, was dat steeds een goede aanleiding de jubilerende herder iets voor de kerk te geven. Toen in 1928 pastoor Dirckx veertig jaar priester was kon men voor f 1400,- een goudlaken driestel met schoudervelum aanschaffen.
In de crisistijd moest men het wat zuinig er aan doen: bij het zilveren priesterfeest van pastoor Doens kreeg de kerk een baldakijn voor de processies ter waarde van f 300,-.
Pastoor Vermeulen vierde met Pinksteren 1966 zijn veertigjarig priesterjubileum en toen kwam er weer een nieuwe set misgewaden plus enkele altaarbenodigdheden.
In 1975 kreeg de kerk, bij gelegenheid van het zilveren priesterfeest van pastoor Riemslag, drie zetels voor het bij de kerkrestauratie vernieuwde priesterkoor.
De aankleding van de kerk en een waardige viering van de liturgie is de parochianen van Bavel en hun priesters altijd veel waard geweest. Als het ging om de eigen kerk, was men graag bereid eens extra royaal te zijn. Zo werd de parochiekerk iets eigens, een thuis voor de geloofsgemeenschap, waar men God en elkaar regelmatig ontmoette in de eigen vertrouwde omgeving.

8. De klokken en het orgel

B ij feestelijke en droevige gebeurtenissen in de parochiegemeenschap zijn het de klokken en het orgel die op indringende wijze de gevoelens klank geven. Zij begeleiden ook het vaste ritme van het parochieleven. Het is dan ook vanzelfsprekend dat wij er hier even bij stilstaan.
Van de klokken die nu in de toren hangen, is de Sint Brigidaklok verreweg de oudste. Deze draagt nog altijd het opschrift: ’Brigyda vocor. Anno Domini MCCCCLXIII Joh’s et Wilhelmus Hoerken me fecerunt’, ’Mijn naam is Brigida.
In het jaar onzes Heren 1463 hebben Johannes en Wilhelmus Hoerken mij gemaakt.’ Deze wel zeer oude klok moet dus al gehangen heb ben in de kerk of kapel die bij de brand van 1484 verloren ging.
De klok kwam daarna terecht in de toren van de toen nieuw gebouwde kerk. Heeft de Brigidaklok ook gevaar gelopen, toen in 1581, tijdens de tachtigjarige oorlog, op bevel van Prins Willem van Oranje veel klokken werden weggehaald uit de kerktorens rond Breda om naar Antwerpen gesleept te worden en daar omgesmolten te worden tot kanonnen?
We weten het niet. Zeker is echter, dat de eerbiedwaardige Brigidaklok in 1887 weer in de toren van de nieuwe kerk kwam te hangen. Na verloop van tijd hingen er in de toren van de kerk drie klokken.
Eerst de oude Brigidaklok, met zijn doorsnede van bijna 1 meter en zijn gewicht van 620 kilo. Daar kwam een kleiner e klok naast te hangen, een klok gegoten door de Firma Petit en Fritsen met een diameter van 75 centimeter en een gewicht van ongeveer 280 kilo.
Ook was er een klokje, waarmee het ’Angelus’ werd geluid, het uur waarop het gebed ’De engel des Heren’ werd gebeden. Dat klokje had een doorsnede van 50 centimeter en een gewicht van 80 kilo.
Jarenlang hebben deze klokken over Bavel geklonken, steeds met de hand geluid, totdat ook hier in 1940 de moderne techniek te hulp werd geroepen.
In de kerkbe-stuursnotulen van 28 juli 1940 lezen we: ”Het electrisch doen luiden der klokken zal gegund worden, onder nadere goedkeuring van Z.H. Excellentie den Bisschop van Breda, aan de Firma Eijsbouts te Asten voor f 1.000,-.”
Men heeft maar enkele jaren van deze nieuwe installatie kunnen profiteren. Op 12 februari 1943 werden de klokken op bevel van de Duitse bezetters weggehaald en overgebracht naar Tilburg.
Er was wel geprobeerd om de oude Brigidaklok op de monumentenlijst geplaatst te krijgen, maar dat was niet gelukt. Zo verdwenen de drie zo vertrouwde klokken uit Bavel. Kort na de bevrijding kwam echter het bericht, dat de Brigidaklok nog in Tilburg stond: vanwege de historische waarde was hij niet omgesmolten in Duitsland. Op 5 februari 1945 kwam de oudste Bavelse klok weer thuis.
De middelgrote klok was tijdens de oorlog naar Duitsland getransporteerd en daar misbruikt voor oorlogsdoeleinden. Het eveneens geroofde angelusklokje kwam echter ook weer terug: het had gedurende de oorlog in het Brabantse plaatsje Vessem als alarmklok gediend en het werd op 9 april 1949 weer thuis bezorgd.
Men miste toch een derde klok. Daarom werd besloten een zware klok te laten maken. Trots noteerde Pastoor Doens in het memorieboek van de parochie: ”Op 13 maart 1950 werd door de NV Petit en Fritsen, klokkengieterij te Aarle-Rixtel, een nieuwe grote luidklok

(118 cm. diameter, met een gewicht van plusminus 1100 KG)

afgeleverd, ter vervanging van een tijdens de Duitse bezetting geroofde klok. Het opschrift dezer klok is: ’Per Mariam ad Jesum.
P. Doens, Pastor, 1950’, oftewel: ’Door Maria naar Jezus. P. Doens, Pastoor, 1950’. Zij is gewijd door Deken J. van der Maden te Gilze. De prijs dezer klok met klokkenstoel bedraagt f 7.000,-. ” Zo had de parochie van Bavel weer drie klokken, die sindsdien nog altijd hun sonore klanken boven Bavel laten klinken.
Tussen 1850 en 1865 kreeg de orgelbouwer F.B. Loret te Mechelen in België van het kerkbestuur de opdracht een orgel te leveren voor de oude kerk. Het was een bescheiden, maar fraai orgel. Het had twee klavieren en een zogenaamd ’aangehangen’ pedaal, dat dus geen eigen registers had.
Toen de nieuwe kerk klaar was, kwam daar het orgel te staan tegen de achterwand boven de hoofdingang. We weten niet of er toen veranderingen in het orgel zijn aangebracht.
We lezen in de kerkbestuursnotulen van 1 april 1940: ’’Omdat het kerkorgel grootendeels versleten is, wordt besloten om voor een goed herstel en uitbreiding een plan met begrooting te laten opmaken bij Gebr. Vermeulen te Weert en daarna advies van een deskundige in te winnen vooraleer tot uitvoering over te gaan met goedkeuring van den Bisschop.
De opdracht tot verbouwing en uitbreiding werd gegeven aan de genoemde firma en deze zou voor f5.500,- het werk uitvoeren. Gezien de oorlogsomstandigheden werd er bij gezegd: ’’onder voorwaarde dat de overeengekomen eerste klas materialen verkrijgbaar en gebruikt zullen worden.” Als adviseur werd aangetrokken de muziekleraar Maassen te Breda.
Zo nodig zou men de zangzolder uitbreiden om het vernieuwde orgel goed te kunnen plaatsen. Het werd een hele operatie. Het orgel werd bijna tweemaal zo groot.
Waren er voorheen tien registers (series pijpen),
nu kreeg men achttien registers. Het pedaal werd nu een zogenaamd ’vrij’, dat wil zeggen zelfstandig pedaal met eigen pijpen. Van een mechanisch orgel werd het nu een electro-pneumatisch orgel: de druk van toetsen en registerknoppen werd niet meer naar de sleepladen en pijpen overgebracht door een vernuftig systeem van houten en ijzeren constructies, maar door een combinatie van electromagneetjes met blaasbalgjes.
Het vernieuwde orgel werd breder dan het tevoren was en het werd nu verder naar achteren op het zangkoor geplaatst. De laatste verbouwing onderging het orgel van Bavel in 1968. Er werd advies gevraagd aan de orgeladviseur Van der Harst. Het orgel werd weer eens goed schoongemaakt en er werden een paar registers veranderd.
De kosten waren toen f 4394,80. Het orgel heeft nu twee reeksen toetsen (klavieren, manualen),
een vrij pedaal en een los staande speeltafel. Op het onderste manuaal zijn 8 registers aangesloten, 8 series van 56 pijpen, waarvan veruit de meeste pijpen nog uit het oude orgel komen. Het bovenmanuaal telt eveneens 8 registers, ook grotendeels bestaande uit pijpen van vóór 1940.
Het pedaal heeft twee series pijpen, die dateren van 1940, plus een koppeling met de zwaarste pijpen van het ondermanuaal. Het is een goed orgel, dat terecht een ereplaats inneemt in de kerk.
Tenslotte zomaar een greep uit de notulen van het kerkbestuur. Op 8 februari 1911: ’’Verhoogd werd de jaarwedde van de koster met f 25,- en alzoo van f 110,- gebracht op f 135,-. Op de aanvraag van den koster, om het orgeltrappen en grafmaken te scheiden van zijn koster s-bediening, werd afwijzend beschikt.
En diezelfde vergadering: Aangenomen werd het voorstel om mede als organist aan te nemen Piet van Chaam en hem de helft der uitgetrokken jaarwedde toe te kennen.” Dan, een stukje verder in de tijd, in 1934: ’’Besloten werd bij gemis van een orgeltrapper een motor aan te schaffen.
En dan 26 december 1947: ’’Besloten wordt om onder nadere bisschoppelijke goedkeuring aan den organist Frans van de Avoort een salaris toe te kennen van f 100,- per jaar voor de diensten op alle zon- en feestdagen (ook niet-verplichte als Zondag gevierd) plus f 1,- voor ’t bespelen van 't orgel bij elke kerkelijke dienst op weekdagen van H. Mis en Lof, met uitzondering van het afzonderlijk geldend tarief voor uitvaarten en huwelijken.” Zeventien jaar later, in 1964, was het jaarsalaris van de organist al f 1350,-. Heel lang heeft Van de Avoort het orgel bespeeld.
In 1969 kreeg hij daarvoor, en terecht, de pauselijke onderscheiding ’Pro Ecclesia et Pontifice’.

Het hoofd-altaar feestelijk versierd.

9. De pastoors Van Hees, Dirckx en Doens en hun kerk

Pastoor Wilhelmus van Hees 1887 -1910

E en kerkgebouw is het troetelkind van een pastoor en zijn parochie, maar het is ook een zorgenkind. Zo’n kerkgebouw moet namelijk niet alleen stijlvol worden aangekleed, maar het vraagt ook veel onderhoud. We volgen hier de pastoors die tussen 1887 en 1959 in Bavel hebben gewerkt en we geven kort aan wat zij voor de parochie deden en vooral wat zij deden voor de parochiekerk.
De verantwoordelijkheid daarvoor lag in die jaren bestuurlijk bij pastoor en kerkbestuur, maar het waren wel de parochianen die de middelen moesten verschaffen!
Pastoor Wilhelmus van Hees

(1887-1910)

heeft eerst en vooral veel gedaan voor de versiering en aankleding van de kerk.
Hij besloot samen met het kerkbestuur ook enkele praktische veranderingen in en rond de kerk aan te brengen. Op 12 december 1890 werd een besluit genomen tot ’’verandering der niet-verpachte banken in de zijbeuken met te maken twee pl aatsen voor de po-litie-beambten achter in de kerk.”
In 1897 moest er een hek komen aan d e noordzijde van de kerk, daar waar nu de Kloosterstraat loopt. Het kerkbestuur had wat pro blemen met het gunnen van deze opdracht: tenslotte won de meerderheid het en koos men voor de tekening en de begroting van ene Lensen.
Dan vermelden de notulen van het kerkbestuur op 6 februari 1899: ’’Goedgekeurd: 1. plaatsing van een muur ten oosten van de kerk , begroot op 359 gulden, en 2. plaatsing van urinoirs in de nabijheid van de kerk.”
De muur sloot dus het kerkterrein af aan de achterkant waar het priesterkoor was. Het is niet duidelijk waar de schijnbaar noodzakelijke sanitaire voorzieningen kwamen te staan.
Tenslotte werd in 1905 nog een aantal besluiten genomen inzake de kerk: er moest een nieuw ijzeren hek onder de toren komen; in de sacristie werd een eikenhouten kast voor de liturgische gewaden geplaatst; de ramen van de sacristie werden veranderd en daar kwam nu ook een linoleum vloerbedekking te liggen; er werd een tapijt voor het hoogaltaar besteld.
De opvolger van pastoor Van Hees — Petrus Gerardus Henricus Dirckx — was geboren te Roosendaal in 1865. Hij werd priester gewijd in 1888

Deken Dr. P.G.H.Dirckx 1910 - 1934

en kreeg toen een studie-opdracht. Hij behaalde de titel ’Doctor in de Beide Rechten’ en noemde zich sindsdien steevast ’Dr. Dirckx’. Na enkele maanden kapelaan geweest te zijn in Princenhage, werd hij in 1892 professor van het grootseminarie in Hoeven.
Na vanaf 1905 rector geweest te zijn in Zundert, was hij van 1910 tot 1934 pastoor van Bavel. In 1914 werd hij deken van Ginneken en in 1921 tevens kanunnik van het Bredase kapittel. Hij noemde zich nu steeds ’Deken Dr. Dirckx’. Na zijn vertrek uit Bavel, in september 1934, was hij nog even rector van het Elisabeth-Gesticht te Roosendaal, waar hij op 21 mei 1935 overleed.
Tijdens het pastoraat van Deken Dirckx is er vooral op het vlak van katholiek onderwijs en katholiek verenigingsleven veel tot stand gekomen.
Er kwam een bewaarschool

(1911)

en een nijverheidsschool voor meisjes

(1920)

.

In 1920 werd, in de voormalige gemeenteschool, een begin gemaakt met een katholieke lagere school voor jongens en meisjes.
Een jaar later kocht de parochie voor f 6500,- het schoolhuis van de gemeente. Weer twee jaar later, dus in 1923, werd er een zusterklooster gebouwd en kwamen de Zusters van Roosendaal naar Bavel.
Zij verzorgden het kleuteronderwijs en vanaf 1930 hadden zij ook de leiding van de katholieke meisjesschool. Ook het katholieke verenigingsleven kwam tot bloei.
Een korte opsomming kan volstaan: in 1914 de Tuinbouwvereniging Brigida; in 1917 kwam er een Boerenl eenbank en een Bavelse afdeling van de R.K. Boerenbond; in 1918 werd er een R.K. Kiesvereeniging opgericht; en ja, in datzelfde jaar kreeg ook Bavel zijn ’R.K. Vereeniging St. Brigida, tot veredeling van het geitenras’ (tot op de dag van vandaag gelden de katholieke ’geitenfokverenigingen’ nog altijd als een puntgaaf voorbeeld van katholieke verzuiling en tot in het absurde doorgevoerde clericale bemoeienis); in 1920 kwam er een R.K. Vrouwenbond en werd ook in Bavel een afdeling van het Wit Gele Kruis opgericht.
Ook aan het kerkgebouw besteedde pastoor Dirckx de nodige aandacht. In 1911 besloot het kerkbestuur de kerk te laten verwarmen. De koster kreeg voor het stoken van die verwarming een verhoging van zijn jaarwedde (van f 135,- tot f 150,-).
De kerkbestuursnotulen van 3 februari 1919 vermelden: ’’Besproken wordt, doch zonder resultaat, de vergrooting der kerk, een onoplosbaar probleem.” Een jaar later begon men met het opnieuw schilderen van de kerk en werden de biechtstoelen uitgebouwd.
Er kwamen nieuwe eikenhouten bankjes onder de staties van de kruisweg en de kerk werd ’geëlectrificeerd’. In 1926 schreef de pastoor in zijn Memorieboek: ”De torens der kerk werden opnieuw gedekt met nieuwe beste Fransche leien en de geheele kerk verdekt met de oude leien, die van goede kwaliteit bleken te zijn; onder de leien werd asphaltpapier aangebracht.
” Het karwei kostte f 2850,- en werd uitgevoerd door de Firma Bouchée uit Eindhoven. Achter de kerk stonden vier huisjes, die het kerkbestuur in 1905 had aangekocht met het oog op een eventueel te bouwen nieuwe pastorie. Omdat de huisjes bouwvallig werden en het pastorieplan zeker niet door zou gaan, werd en de huisjes in 1927 verkocht.
Eveneens in 1927 kwam er in de kerk een centrale verwarming, geinstalleerd door de Gebroeders Van der Berg uit Amsterdam, die voor apparatuur, plaatsing en daarbij behorend metselwerk de som van f 3600,- vroegen. Petrus Josephus Doens werd geboren te Biervliet in 1884. Hij werd priester gewijd in 1910 en was achtereenvolgens assistent in de Wouwse Plantage

(1910-1912)

,

kapelaan in Sint Willebrord

(1912-1916)

,

Lepelstraat

(1916-1923)

en Princenhage

(1923-1926)

.


Hij werd pastoor te Sas van Gent in 1926 en daarna in Bavel in 1934.
In 1959 ging pastoor Doens met emeritaat en hij trok zich terug in Oostburg, waar hij op 12 september 1979 overleed. Deze pastoor heeft vooral veel gedaan voor de missie en de Bavelse missionarissen en daarop komen wij verderop uitdrukkelijk terug.
Verder had hij aandacht voor het verenigingsleven, voor het katholieke onderwijs en voor een gezond geestelijk leven in zijn parochie. In en vooral na de tweede wereldoorlog hadden hij en zijn kerkbestuur veel zorgen om de parochiegebouwen, vooral om de kerk.
In de eerste jaren van zijn pastoraat zorgde pastoor Doens ervoor, dat de kerkbanken werd en vernieuwd en in aantal werden uitgebreid. Toen de bezetting begonnen was, zonder schade aan de kerk, kwamen de typische oorlogszorgen.
Zo besloot op 14 oktober 1940 het kerkbestuur een ’doelmatige verduistering’ voor de kerk te laten maken door Ch. Pijnappel te Ginneken. Dat kostte toen f 120,-. Ook werd tijdens de oorlog het orgel geheel vernieuwd en werden er herstelwerkzaamheden aan de dakgoten verricht.
Toen kwam de bevrijding. Op 28 oktober 1944 vochten Poolse legereenheden de Duitsers Bavel uit. Er was veel schade in het dorp. De kerk kreeg zeven granaattreffers, waarbij vooral de spits van de toren ernstig beschadigd werd.
Een fosfoorgra-naat brandde uit tegen de muur van de kerk, maar richtte verder geen schade aan. Na de bevrijding kwamen er honderden vliegende bommen over Bavel heen, richting Antwerpen. Acht van deze bommen vielen op Bavels grondgebied, één op slechts 300 meter van de kerk.
Toen na de oorlog de schade werd opgenomen, was die niet gering: voor 1944 was de getaxeerde schade f 22.500,-, voor 1945 f 24.434,-.

Pastoor P.J.Doens 1934 - 1959

Op 15 mei 1945 besloot het kerkbestuur formeel om de oorlogsschade aan de kerk te laten herstellen. Het architectenbureau Oomen te Oos-terhout zou daarbij de leiding hebben. De firma Van Boxtel uit Nijmegen zou voor f 3.000,- de leien op torenspits en kerkdak herstellen.
Jaren later waren er nog moeilijkheden over deze reparatie, omdat de leidekker zonder advies van de toezichthoudende architect bepaalde extra werkzaamheden had verricht. Door de dood van de leidekker werd deze zaak betrekkelijk geruisloos opgelost.
Voor het verdere herstel van de kerk waren materialen nodig, met name hout. Pogingen om dat hout te betrekken van staatsbosbeheer te Ulvenhout verliepen zeer stroef, maar geleidelijk werd alles toch gerepareerd.
Het werk werd uitgevoerd door de firma Van Dijk te Ginneken, die wel aan de dure kant was, maar die toch het werk kon afmaken. Omdat de schade niet direct terugbetaald werd, besloot het kerkbestuur f 20.000,- uit eigen middelen voor te schieten, om zo spoed te zetten achter de werkzaamheden.
Ook de ramen hadden grote schade opgelopen en besloten werd dan ook om drie nieuwe gebrandschilderde ramen te laten maken en de nog bruikbare ramen te laten herstellen.
Dat werk deed de glazenier Weiss uit Roermond en dat onderdeel van het totale herstelwerk kostte f 7136,-. Tijdens de laatste jaren van zijn pastoraat liet pastoor Doens nog een betere bliksembeveiliging op de kerk aanbrengen.
Dat gebeurde met deskundig advies van de verzekeringsmaatschappij Donatus en het kostte f 2074,-. In 1956 besloot het kerkbestuur: ’’Daar er steeds meer auto’s komen bij het bezoek der kerkdiensten, kan daarvoor het terrein achter de kerk al s parkeerplaats beschikbaar worden gesteld.
” Een jaar later kwam er een verzoek van de gemeente om de afsluiting van het kerkterrein af te laten breken, zodat er meer ruimte kwam voor voetgangers en de verkeersveiligheid ter plaatse verbeterd zou kunnen worden. Op dit verzoek werd ingegaan.
Een gedeelte van de kerkgrond werd tegen een kleine vergoeding in bruikleen afgestaan aan de gemeente om zodoende het eigendomsrecht van die grond vast te houden en op kosten van de gemeente werden hekken en muren rond de kerk afgebroken en werd de situatie rond de kerk aanzienlijk verbeterd.
Het laatste wat pastoor Doens voor zijn kerk deed was de verbetering van de kerkbanken: de knielbanken werden draaibaar gemaakt en bekleed met schuimrubber en kunstleer. Kosten f 5000,-.

Trouwmis. Links de vrouwen met de schitterende Brabantse mutsen.

10. De zorgen van pastoor Vermeulen en pastoor Riemslag

W at in de jaren vóór de tweede wereldoorlog langzaam en met veel inspanning werd opgebouwd, bleek in de zestiger jaren gedeeltelijk achterhaald of in ieder geval niet meer in de oude vorm en stijl te handhaven.
Vooral pastoor Vermeulen heeft die veranderingen van nabij meegemaakt. Toen hij in 1972 de ’kromstaf ’ overdroeg aan pastoor Riemslag, had de nieuwe tijd zich op heel veel punten meester gemaakt van het Bavelse parochieleven.
De nieuw e pastoor werd echter geconfronteerd met de materiële zorgen om de parochiekerk, die hard aan restauratie toe was.
Johannes Franciscus Josephus Vermeulen werd geboren te Alphen in 1902. Na zijn priesterwijding in 1926 werd hij achtereenvolgens kapelaan in Sluis

(1926)

,

Hulst

(1931)

en Etten

(1938)

.

Daarna werd hij pastoor van De Heen

(1950)

en vervolgens van Bavel

(1959)

.


Toen hij zeventig jaar werd, ging hij met emeritaat. Hij bleef in Bavel wonen en verrichtte nog allerlei hand- en spandiensten. Hij stierf op 25 september 1985.
Al vrij kort na zijn installatie begon pastoor Vermeulen kleine veranderingen in te voeren. Nog in 1959 werd er een vierde zondagsmis ingelast. Dat was eerst een kindermis, maar zou, als de gepachte kerkbanken vrij kwamen, een gewone mis worden. Ook werden er gedialo-geerde en volkszangmissen ingevoerd om de liturgische deelname van de gelovigen te bevorderen.
Een succes was toen nog het bidden van het rozenhoedje bij de Mariakapel op de Roosberg in de maanden mei en oktober. Absoluut onveranderlijke tradities werden voorzichtig doorbroken. Zo werd het lof op zondagavond naar 18.30 uur verschoven! In 1965 begon pastoor Vermeulen weer geleidelijk enkele veranderingen door te voeren.
Op de weekdagen dinsdag en vrijdag werd er een avondmis ingevoerd, ”om het kerkbezoek in de week enigszins op peil te houden”. Kennelijk was er sprake van een terugloop. Maar dan, in het najaar van 1966, kon de pastoor weer een succesje boeken, zoals hijzelf schreef: de zondagsmis op zaterdagavond werd ingevoerd en daar was aanvankelijk zeer veel belangstelling voor.
In de liturgie werd nu steeds meer Nederlands gebruikt, ook weer een middel om de parochianen meer bij het liturgisch gebeuren te betrekken. Er kwam ook een miskoffer om bij bijzondere gelegenheden bij de parochianen aan huis de eucharistie te kunnen vieren, zoals men toen ging zeggen.
In 1968 schreef pastoor Vermeulen in het Memorieboek: ”In de loop van dit jaar werd begon nen met de H. Communie-uitreiking op de hand, zodat de communiebanken buiten dienst kwamen.
Om meer ruimte te verkrijgen, zijn deze opgeruimd. Hiervan werd vervaardigd een knielbank en twee zitbanken voor de trouwplechtigheden, terwijl de

Pastoor Vermeulen 1959 - 1972

beeldengroepen in bruikleen zijn afgestaan aan het bisschoppelijk museum te Breda.

Er werd al enige tijd mis gelezen met het gezicht naar het volk, zoals het vakjargon dat noemt. Daarvoor had men een klein altaartje voor in het priesterkoor gezet.
Dit werd nu vervangen door een grotere en fraaiere houten offertafel, een geschenk van de parochie Achtmaal, die door de zusterparo-chie van Bavel op verschillende manieren was geholpen in de achterliggende jaren.
Weer een jaar later schreef de pastoor: ”In de loop van het najaar (van 1969) werd begonnen met de maandelijkse jongerenmis, die door henzelf wordt verzorgd.
” Ondanks al die eigen tijdse vernieuwingen en pogingen om de gelovigen meer intens aan de liturgische vieringen te laten deelnemen, liep het kerkbezoek, zowel in de week als in de weekeinden, sterk terug .
Bij de kerktelling van oktober 1969 bleek, dat de deelname aan de weekeinddiensten was teruggelopen tot 50%. Je zag ook op andere fronten, dat de tijden veranderd waren. Zo nam in 1971 de laatste zuster afscheid van de katholieke meisjesschool, waarmee er een eind kwam aan de grote diensten die de Zusters van Roosendaal zoveel jaren hebben bewezen aan het katholieke onderwijs in Bavel.
Al of niet in samenhang met de genoemde veranderingen in de liturgie, werd er van alles gedaan in en aan het kerkgebouw. In 1959 kwam er een geluidsinstallatie in de kerk.
Een jaar later moest het dak weer eens gerepareerd worden en dat kostte toen f 2500,-. Weer een jaar daarna werd de pastoor geconfronteerd met enkele hardnekkige ouder-domsverschijnsel en van zijn kerk: er zat houtworm in het gebouw en de firma Sterk uit Goirle kwam dit onder mijn en de beest bestrijden.
De ver-warmingsinstallatie moest gerepareerd worden. De kosten daarvan vielen mee. Dit in tegenstelling tot de noodzakelijk geworden vernieuwing van de electrische voorzieningen: die was geraamd op f 2500,-, maar het kostte in feite f 5000,-! In de zestiger jaren werden er allerlei werkzaamheden aan de kerk verricht: het kleine klokketorentje werd gerestaureerd; er kwam een zij-ingang naast de hoofdingang; het priesterkoor kreeg dubbele ramen en het torenuurwerk werd verlicht; de verwar-mingsoven van de kerk moest worden vernieuwd en die werd voortaan met olie gestookt; de dakgoten waren weer eens toe aan herstel en ook het torenuurwerk was toe aan vernieuwing.
Enkele jaren voordat hij met emeritaat zou gaan, besprak pastoor Vermeulen de noodzakelijke modernisering van de kerk met een bouwkundig expert van het bisdom. Hij schreef daarna: ”Na grondige bespreking werd ook door het bisdom als enig mogelijke goede oplossing gezien, zowel kerk als pastorie te verkopen en het bouwen van een meer aangepaste kerk en kleinere pastorie, als dit tenminste met hulp van de gemeente te realiseren zou zijn.”
Van dit revolutionaire plan is niets terecht gekomen. In 1971 besprak de pastoor met de vicaris van het bisdom de onhoudbare situatie.
Er was toen alleen nog sprake van restauratie van de kerk en pastoor Vermeulen kreeg het advies dat maar over te laten aan zijn opvolger. Alleen het dak van de kerk werd nog tijdens het pastoraat van Vermeulen hersteld op de meest bedreigde plaatsen.
In september 1972 werd pastoor Vermeulen opgevolgd door Cornelis Johannes Christiaan Maria Riemslag, geboren te Dongen in 1925 en priester gewijd in 1950. Voordat hij naar Bavel kwam, was hij kapelaan geweest te Stuivezand, Gilze, Dorst en Oosterhout.
Tijdens zijn pastoraat in Bavel groeide het aantal parochianen heel sterk: 2860 in 1973, 3415 in 1975, 3708 in 1980 en 4920 in 1985. Het aantal parochianen groeide, maar tegelijkertijd nam de actieve betrokkenheid bij het kerkelijk gebeuren toch wel enigszins af.
Nog in het jaar van zijn installatie nam pastoor Riemslag contact op met de diocesane bouwinspectie. Op 14 januari 1974 werd begonnen met .de restauratie van het interieur van de kerk. Er werkten verscheidene firma’s aan dit project dat f 116.000,- ging kosten.
Tijdens de werkzaamheden werd op de weekdagen de mis gelezen in de sacristie, in de weekeinden in zaal Bruijninkx, terwijl uitvaartdiensten, huwelijksmissen en jubileumvieringen plaats hadden in de kapel van de paters op de Nieuwe IJpelaar of in de nabijgelegen kerk van Sint Jan de Doper. Op 7 april was de klus geklaard.
Met een pontificale eucharistieviering werden het nieuwe altaar en de vernieuwde kerk plechtig in gebruik genomen. Nog datzelfde jaar kwam de kerk te staan op de lijst van rijksmonumen-ten en werden er aanvragen om subsidie verzonden voor de restauratie van de buitenkant van de kerk.
Het duurde tot 1984 voordat deze zaak kon worden aangepakt. Pastoor Riemslag schreef: ” In het kader van de terugploegregeling — een regeling om langdurig werkloze bouwvakkers aan werk te helpen — werden de toren van onze kerk en de zijgevel aan de kant van het kerkplein tot het transept opnieuw gevoegd.”
Onder de kop ’Half miljoen voor kerk Bavel en Terheijden’ berichtte een krant: ’’Voor de restauratie van de Mariakerk te Bavel en de Antonius Abtkerk in Terheijden heeft de Rijksdienst Monumentenzorg bijna een half miljoen gulden ter beschikking gesteld.
Voorwaarde is wel dat vóór eind 1984 met het werk moet worden begonnen en dat het vóór december 1985 beëindigd 45

moet zijn.” Dat stond op 19 september 1984 in de krant. Daags daarna stond daar te lezen, onder de kop ’Werklozen aan de slag bij restauratie kerken’: ”De restauratie van de Mariakerk in Bavel en de Antonius Abtkerk in Terheijden zal worden uitgevoerd door mensen die langer dan een jaar werkloos zijn.
De zogenaamde terugploegregeling houdt in, dat mensen die langer dan een jaar werkloos zijn, voor minstens 130 dagen aan werk worden geholpen.
Zowel voor de restauratie van de kerk in Bavel als van de kerk in Terheijden is minder dan 130 werkdagen nodig. Door de restauraties van beide kerken te koppelen kan de terugploegregeling toch worden aangewend.
De restauratie van de kerk in Bavel gaat f 206.000,- kosten. De Rijksdienst voor Monumentenzorg zal 40 procent van de benodigde investeringen subsidiëren, wat op een totaal bedrag komt van ruim een ton en niet van bijna een half miljoen, zoals wij gisteren abusievelijk vermeldden.”
Provincie, gemeente en parochie kwamen op voor de meerkosten. In het notulenboek van het Bavelse kerkbestuur vond ik nog een kranteartikel, een beschouwing van Ben Kroon in De Tijd van 12 januari 1972, getiteld ’Verlangen naar de schoonmaak’.
Het artikel handelt over het slopen van eerbiedwaardige kerken en daarin staat o.a. te lezen: ”De hele bouw is verzeild geraakt in de handen van industriële grootmachten, die huizen produceren als auto’s.
En voor de rest zit men in het slop van doodgelopen illusies. De gemeenschap is anders geworden, de bouw moet volgen. Waar het heen gaat weet nog geen mens. Er moeten eerst nieuwe illusies worden bedacht. Het is moeilijk om iets te concluderen uit de bijna spastische acties voor het behoud van oude gebouwen.
Wat spelen er voor emoties bij oude kerken die op afbraak staan? Weemoed en herinneringen, angst voor een nog simpeler, onbevredigender levensdecor, vertedering om een degelijk stuk architectuur, niet groots maar wel markant en op die plaats onvervangbaar.
En ook het gevoel dat een volgen de generatie misschien veel waarde aan die gebouwen zal hechten. Met intelligentie, hardnekkigheid, liefde en slimheid is er heel wat van het gebouwde decor van ons voorgeslacht te behouden. Dat is zonder meer nodig en verstandig.”
Niemand zal willen beweren, dat de parochiekerk van Bavel een ideaal kerkgebouw is. Het is echter een onmisbaar stukje van het levensdecor van de Bavelse gemeenschap, of die de kerk nu vaak of minder vaak van binnen ziet.
Pastoor, kerkbestuur en parochiegemeenschap hebben moeten kiezen voor het behoud van dit stukje verleden. De toekomst zal uitwijzen of dit een goede keuze geweest is. Een historicus is echter geen profeet en we laten het dan ook bij deze opmerking!

Pastoor Doens temidden van zijn bruidjes.

11. Een levende parochiegemeenschap

Wie op een afstand terugkijkt naar het verleden, heeft nogal eens de neiging te overdrijven: ofwel men ziet wat achter ons ligt te mooi en te goed, ofwel men tekent de historische gebeurtenissen te donker en te somber.
Ergens tussen deze twee uitersten ligt, precies in het midden, de waarheid. Ook over Bavels kerkgeschiedenis kun je een te glad verhaal schrijven, maar je kunt ook de dingen in een te donker licht zetten.
We hebben in de voorafgaande hoofdstukken geprobeerd het juiste midden aan te houden en de paar aanvullingen van dit hoofdstuk dienen vooral om dat juiste midden goed af te bakenen.
We gebruikten het woord ’aanvullingen’ en meer moet de lezer hier niet verwachten. Er zou nog veel meer te schrijven zijn over de Bavelse parochie en haar kerk, we zouden graag nog veel meer personen, verenigi ngen en gebeurtenissen uit verleden en heden naar voren halen, maar we moeten volstaan met enkele korte verwijzingen.
In het overzicht van de parochiegeschiedenis, in hoofdstuk 2, gaven we de namen van de priesters die naast de pastoors in Bavel werkzaam zijn geweest.
In de vorige eeuw had Bavel soms ook een kapelaan, maar dat schijnt geen regel geweest te zijn. In 1881 werd dat echter anders en vanaf dat moment heeft de parochie steeds minstens één kapelaan gehad. Het merkwaardige is nu, dat in het memorieboek van de parochie hun namen aanvankelijk alleen voorkomen in een lijst achterin.
Bij de ’belangrijke gebeurtenissen’ die de pastoors optekenden, wordt nooit de komst of het vertrek van een kapelaan genoemd. Pas de twee laatste pastoors, Vermeulen en Riemslag, hebben in hun aantekeningen melding gemaakt van hun kapelaans en hun helpers.
Waarschijnlijk is dit te verklaren uit het feit, dat de pastoors voor het overgrote deel de dienst uitmaakten. De kapelaan had weinig te maken met bestuurlijke zaken.
Het waren doorgaans jongere priesters, die maar voor enkele jaren in Bavel werkzaam waren en dan weer doorgeschoven werden. Hun werk lag voornamelijk op het vlak van de liturgie in de kerk, het individuele pastoraat (huisbezoek), de katechismuslessen in de scholen en de adviseurschappen van de vele katholieke verenigingen.
Deze priesters hadden dan ook veel contacten met de parochianen en hebben hier, ieder op een eigen manier, veel goed werk gedaan. Al zijn ze dan niet bijgezet in de eregalerij van wat de pastoors ’belangrijk’ noemden, zij hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het goed functioneren van de parochie van Bavel.
Een belangrijk bestuurlijk college is van oudsher het kerkbestuur geweest. De pastoor was voorzitter en het is wel zeker dat veel initiatieven van die kant kwamen, maar het kerkbestuur had toch in eerste en laatste instantie de verantwoordelijkheid voor de meer materiële en financiële aspecten van het parochieleven.
Daar kwam in Bavel dan nog bij, evenals in heel veel andere parochies, dat het kerkbestuur ook deel uitmaakte van het kerkelijk armbestuur en tevens als schoolbestuur functioneerde. De leden werden en worden nog steeds door de bisschop benoemd. In vroeger tijden was het vrij normaal, dat leden die moesten aftreden zich weer herkiesbaar en herbenoembaar stelden.
Zo komt men vaak jaren achtereen dezelfde namen tegen. In 1964 kwam er echter een bisschoppelijke bepaling, die het aftreden van kerkmeesters op 7O-jarige leeftijd eiste.
In 1968 werd bovendien bepaald, dat de leden van het kerkbestuur slechts twee maal twee jaar zitting konden hebben. Intussen waren de taken van het armbestuur overgedragen aan een parochiële charitatieve vereniging en in 1969 kwam er ook een apart schoolbestuur in Bavel. Voor zaken van meer algemene en pastorale aard werd er in 1978 een parochieraad opgericht.
Jammer genoeg is er te weinig ruimte om hier namen te gaan noemen. De conclusie moet volstaan: steeds zijn er in Bavel mensen ge weest, die bereid waren tijd en aandacht te besteden aan de belangen van de geloofsgemeenschap.
Wel werden de lasten van het kerkmeesterschap enigermate zoet gemaakt, doordat men als kerkmeester toch wel iets betekende in een parochiegemeenschap als die van Bavel.
Om in het kerkgebouw de zaken goed te laten verlopen, moeten er allerlei mensen worden ingeschakeld. Een centrale figuur is altijd de koster geweest.
Vroeger was dat in een parochie als die van Bavel een volledige dagtaak, waaraan een nogal karig inkomen verbonden was, dat echter enigermate werd gecompenseerd door de vrije inwoning in het kostershuis.
Dan waren er de HH. Collectanten. Een altijd eerbiedwaardig college, waarvan de leden het t och maar moesten opbrengen om bij alle weekeinddiensten met enkelen aanwezig te zijn.
Ik heb er geen gegevens over, maar ik denk wel, dat ook in Bavel de jaarlijkse potverteer-dag een kleine maar aangename beloning was voor de trouwe plichtsvervulling. En dan was er natuurlijk het zangkoor, in Bavel een oude en eerbiedwaardige vereniging.
Het verzorgen van de liturgische gezangen is geen geringe opdracht. Vaak was het hoofd van de jongensschool tevens dirigent. Jammer genoeg ontbreken mij zowel de ruimte als de gegevens om het natuurlijk het zangkoor, in Bavel een oude en eerbiedwaardige vereniging.
Het verzorgen van de liturgische wel en wee van Bavels kerkkoor ook maar kort te schetsen. Hoe hebben de priesters en hun parochianen in de loop van de hier beschreven jaren, vooral in de laatste honderd jaar, gewerkt, gebeden en gevierd? De liturgie van een kerkelijk jaar is een door de eeuwen beproefd stramien, met rustige perioden en hoogtepunten.
Je hebt de hoogtijdagen van de Goede Week en Pasen en het vaak zoveel meer aansprekende Kerstfeest. Je had vroeger de regelmatig georganiseerde missies.
Dan kwamen de Redemptoristen, doorgaans echte volkspredikan-ten, naar Bavel om daar weer eens precies te zeggen waar het op stond en wat je als katholiek wel en niet behoorde te doen.
Zulke missies werden in het Memorieboek van de parochie trouw beschreven en meestal concludeerde dan de pastoor, dat de vieringen en preken goed bezocht werden, dat er weer eens stevig gebiecht werd en dat er extra veel mensen te communie gingen.
Een jaar na zo’n missie kwamen de paters nog eens een soort herhalingsoefening houden, om de vrome vruchten van de missie te laten beklijven.
Andere hoogtepunten waren feesten en jubilea wa arbij heel de parochie betrokken was. Plechtige hoogmissen en loven, en natuurlijk van tijd t ot tijd een processie: dat gaf kleur en gloed aan het katholieke leven.
Maar er waren ook de rustige tijden met de missen op zondagen en op de weekdagen. Er werd wel eens veel van de priesters gevraagd om telkens weer een preek te houden die de mensen aansprak. De liturgie was in vroeger dagen voor hen niet zo’n arbeidsintensieve taak als nu: alles lag vast en men hoefde slechts het bekende Romeinse altaarmissaal open te slaan om als voorgang er de gemeenschap te stichten.
Zo verliep het parochieleven in Bavel vele jaren zeer rustig en de parochianen kwamen dan ook trouw ter kerke, waarbij zeker sprake was van een sociale controle: wie niet naar de kerk ging, stond toch een beetje buiten de gemeenschap.
Op dat vlak is er wel veel veranderd, zoals we hierboven al even kort aangaven. In dat opzicht is de parochiegemeenschap van Bavel geen uitzondering in het totaal van de Nederlandse katholieke kerkprovincie, al moet ook hier gezegd worden dat het op het dorp pas gaat druppelen, als het in de stad regent!
Eén ding zal duidelijk worden uit deze korte beschrijving: De parochiekerk van Bavel, met veel liefde gebouwd in 1887, is steeds het middelpunt geweest van een levendige parochiegemeenschap. Mensen hebben daar hun God mogen ontmoeten en ze hebben in en rond de kerk ook elkaar ontmoet: vóór de diensten op het kerkplein, tijdens de vieringen in de kerk, na mis en lof op straat en in de belendende tapperijen.
Zo had de kerk vele jaren een duidelijk gemeenschap-opbouwende functie. Ook zich samen inzetten voor kerk en parochie was gemeen-schapvormend. Mensen hielpen mensen, stelden zich beschikbaar voor wat er alle maal gedaan moest worden, in de kerk en daarbuiten.
Zo werd, om even de Apostel Petrus hier te citeren, een geestelijke tempel gebouwd met levende stenen, een monument van geloof, hoop en liefde, een thuis voor God en mensen.

Kindsheidsoptocht

12. Venster op de Wereldkerk

M issiewerk en missionarissen hebben vanaf het begin van deze eeuw steeds een grote plaats ingenomen in het hart van de Nederlandse katholieken.
Ook in Bavel. Al in 1918 richtte pastoor Dirckx een parochiële Missievereniging op, die tot doel had: ”De krachten die voor de Missiën werkzaam zijn te concentreren, de Missieactie te leiden, levendig te houden en tot hogeren bloei te brengen.”
Het eerste werk van deze missievereniging was het weer tot bloei brengen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, welk genootschap in 1918 alweer 167 leden had.
Ook andere missieverenigingen kenden in Bavel een bloeiend bestaan, zoals het Genootschap van de Heilige Kindsheid, dat de kinderen belangstelling voor de missie wilde bijbrengen, en het Sint Petrus Liefdewerk, dat werkte voor de opleiding van priesters in de missielanden.
Deze verenigingen hadden flink wat leden en brachten elk jaar weer een bedrag aan geld op voor het missiewerk. In 1934 richtte pastoor Doens een Missie naaikring op, waarbij hij noteerde: ’’Terwijl op dit oogenblik 9 personen uit deze parochie in de verre Missielanden werkzaam zijn, zouden dezen in hun apostolaatswerk door velen alhier praktisch geholpen kunnen worden.”
Naast de pastoor, die directeur was van de Missienaaikring, werd Goverdina Oomen onder voorzitster. In 1952 kreeg zij een pauselijke onderscheiding en bij die gelegenheid schreef pastoor Doens: ’’Wegens haar vele, grote en langdurige verdiensten op ’t gebied van de algemene Pauselijke Missiewerken, waarvan zij van de oprichting dezes, rond 1920, de plaatselijke hoofdzelatrice was, leidster van de plaatselijke missienaaikring sinds 1934, wegens haar steun als hoofdzelatrice voor ’t inzamelen van gelden voor vele nieuwe kerken in het bisdom, haar leidend werk voor de volksgezondheid en het consultatiebureau voor zuigelingen,
haar hulp bij het Wit Gele Kruis sinds 1920, haar stuwend werk als voorzitster van de R.K. V rouwenbond (sinds 1928 R.K. Boerinnen-bond), leidster van de plaatselijke R.K. Leesbibliotheek, werd op 10 December 1952 aan Mejuffrouw Goverdina Oomen het gouden erekruis ’ Pro Ecclesia et Pontifice’ verleend.”
Het katholieke verenigingsleven in Bavel werd voor een groot deel gedragen door vrijwilligers en vrijwilligsters als deze wel zeer actieve vrouw. Daarbij nam de missieactie steeds een belangrijke plaats in.
De onderscheiding die Goverdina Oomen kreeg was een bescheiden erkenning van het vele werk dat al die vrouwen en meisjes, mannen en jongemannen deden voor de missie en de missionarissen.
Toen pastoor Doens in 1934 zijn Missienaaikring oprichtte, waren er in de missielanden 9 missionarissen afkomstig uit Bavel werkzaam. De Bavelse parochiegemeenschap inspireerde gedurende lange jaren zeer veel jonge mensen om te kiezen voor een leven als priester, broeder of zuster. In 1957 werd de balans eens opgemaakt en toen waren er 9 priesters (waarvan 5 paters), 5 broeders en maar liefst 53 vrouwelijke religieuzen afkomstig uit de parochie van Bavel.
Regelmatig maken de kronieken melding van de plechtige viering van een eerste mis. Regelmatig ook werd er afscheid genomen van een missionaris die naar zijn missie vertrok, een pater, broeder of zuster. Dan werd er feestelijk afscheid genomen.
Soms werden er lezingen met lichtbeelden gegeven, waarvoor veel belangstelling bestond. Ook was er altijd een extra collecte die dan veel geld opbracht. Bavel leefde mee met zijn missionarissen en die actieve belangstelling was voor veel mensen in deze parochie een eerste open venster op de wereldkerk.
Veel missieorden en -congregaties gaven boekjes en blaadjes uit en die werden goed gelezen, zodat ook langs die weg de geloofsgemeenschap van Bavel in contact stond met de jonge kerken in de derde wereld.
Om een en ander te illustreren hier twee korte verhalen over twee Bavelse missionarissen, Zuster Theresa Boomaars en Pater Jan Verschueren. Maria Catharina Jacoba Boomaars werd geboren te Bavel op 12 november 1867. Haar ouders waren Cornelius Boomaars en Antonia Naalden.
Zij was de zevende van de acht kinderen van dit echtpaar, het enigste meisje. Mieke groeide op in een diep godsdienstig milieu. Op de grote boerderij woonde ook tante Antje Boomaars, die in een van de kamers van de boerderij een kleuterklasje had.
Toen Mieke Boomaars wat ouder was, hielp zij bij tijd en wijle haar tante. Maar ook hielp zij haar vader op de boerderij. Een iets jongere dorpsgenoot vertelde daarover: ”Als schooljongen heb ik Maria leren kennen als een lief en vrolijk meisje, dat enkele jaren ouder was dan ik. Zij was niet groot van postuur, maar stevig gebouwd.
Op zondagmiddag hoedde Maria vaak de koeien van haar vader, welke zij liet grazen op de spurrie-weide. Bij deze bezigheid zorgde Maria er altijd voor, dat zij gezelschap had van een vriendje of vriendinnetje om samen wat te bidden en te zingen.
Maria was toen ongeveer 15 ja ren oud. Opmerkelijk zijn de intenties waarvoor Maria Boomaars bad: voor de arme melaatsen; opdat zij kloosterzuster zou mogen worden; opdat zij de melaatsen zou mogen gaan behandelen; opdat een van haar broers priester zou mogen worden; voor de bekering van de zondaars.”
Tot zover dit verhaal, dat overigens op geen enkele manier te controleren valt, maar dat wel iets weergeeft van de sfeer waarin Mieke Boomaars opgroeide.
Drie jongens van het gezin Boomaars werden priester: Christ, Koos en Piet werden Redemptorist en een van hen werd missionaris in Brazilië. Ook Mieke voelde zich geroepen tot het kloosterleven, maar als enigst meisje kon zij niet zo gemakkelijk die weg opgaan, zeker niet toen in 1890 moeder Boomaars stierf.
Toen echter een jaar later haar broer Jan trouwde en in het ouderlijk huis ging wonen, had zij haar kans. Zij trad in bij de Zusters van Liefde te Tilburg in december 1891 en legde daar op 24 juni 1895 haar kloostergeloften af.
De eerste taak die zij kreeg was het geven van onderwijs aan kleuters in het Nijmeegse Doddendaal. Kort nadat zij daar was gaan werken kwam Mgr. Welsingh van Paramaribo, Suriname, naar Nederland.
Hij had in genoemde stad juist een melaatsenkolonie gesticht en vroeg zusters voor zijn Gerardus Majella stichting. De algemene overste van de zusters van Tilburg vroeg om vrijwilligsters en meer dan 300 zusters boden zich aan.
Zes zusters werden uitgekozen en onder haar was ook zuster Maria Theresa Boo-maars. Op 20 februari 1896 vertrok zij naar Suriname om nooit meer naar Nederland terug te keren.
Toen het schip afmeerde in Paramaribo, stond er een menigte mensen op de kade, mensen van allerlei ras. Spontaan zei zuster Theresa: ”Wat een lelijke mensen!” Een wel zeer vrome pater tikte haar op de schouder en zei berispend: ’’Zuster, ook deze mensen hebben een onsterfelijke ziel, vrijgekocht door het Bloed van Jezus Christus.”
De kersverse missionaris zou nog wel meer lelijks zien. In die tijd had men nog niet de goede middelen om de melaatsheid te bestrijden en de slachtoffers van die ziekte zagen er vaak afstotend uit. Maria Theresa ging aan het werk in de melaatsenkolonie en deed daar prachtig werk. In 1913 vertoond en zich bij haar echter duidelijke symptomen van lepra.
Een onderzoek wees uit dat zij melaats was, waarschijnlijk besmet bij het verplegen van een zeer zieke vrouw. Er volgde een ’besmetverklaring’ en dat betekende, dat de zuster opgenomen moest worden in de kliniek en niet meer bij haar medezusters kon blijven wonen. Bij die gelegenheid moet zij gezegd hebben: ’’Nooit zal ik bidden om genezing, maar ik zal God vragen, dat Hij mijn handen spaart, opdat ik de melaatsen, mijn kinderen, tot het einde toe kan verplegen.”
Op 27 juni 1916 werd zij echter genezen verklaard en kon zij terugkeren in de communiteit van de zusters. In november 1918 werd zij helaas weer melaats verklaard en werd zij, nu voorgoed, opgenomen in de melaatsenkolonie.
Het gebed van Theresa werd verhoord: haar handen bleven gaaf en zo kon zij, zelf verpleegde, nog vele jaren blijven werken in de verpleging. Hoewel het haar zwaar viel gescheiden van haar medezusters te moeten leven, was zij doorgaans een blijmoedige, dappere vrouw, die inspirerend werkte op haar omgeving.
Zij was ook zeer realistisch. Toen in 1934 haar nichtje, zuster Theresinie Boomaars, eveneens naar Suriname vertrok, schreef pastoor Doens eens een brief naar zuster Theresa. Er kwam een brief terug en die is bewaard.
Daarin niets over de afzendster, maar wel allerlei nieuws over de melaatsenkolonie, over het wel en wee van de mensen daar. En dan deze nuchtere zin: ”U begrijpt, dat alles geen goud is wat er blinkt bij ruim 190 zieken.
Het grootste gedeelte is nog in den bloei van het leven, waar d e natuur nogal eens de overhand heeft.”
De brief was ondertekend met ’’Mieke Boomaars”. Bavel bleef haar interesseren. Toen zij al oud geworden was, en niet meer kon wer-ken, kreeg zij van tijd tot tijd bezoek van een medezuster, eveneens afkomstig uit Bavel, zuster Lucacia (Christina) Schaap.
Deze schreef daarover: ”De eerste keren dat ik bij haar kwam, zat ze nog in een leunstoel. Later vond ik haar steeds te bed. Ze was erg doof. Men moest zich van een lei en ’n krijtje bedienen om met haar te kunnen ’praten’. Maar haar ogen waren nog zeer goed.
Tot op ’t laatst las ze ’t leitje heel vlot en zonder bril. Ze had ook aan een enkel woord genoeg. Ik schreef b.v. de eerste keer: ’Ik - Bavel’. Dadelijk vroeg ze met haar mooie, heldere stem — ondanks haar ziekte — of ik werkelijk uit Bavel kwam.
Ik wilde dat U haar ogen had kunnen zien op mijn bevestigend knikken. Ik moest naast haar komen zitten en veel vertellen en ’t leitje ging die middag dikwijls op en neer!” Op 14 december 1956 kwam het einde.
Heel rustig is zuster Maria Theresa Boomaars gestorven. Haar nicht zuster Theresinie was daarbij aanwezig. Er volgde een plechtige uitvaartdienst, waarin de bisschop van Paramaribo, Mgr. Kuypers, zelf voorging.
Bij die gelegenheid werd in een krant geschreven: ”De 250 melaatsen van de Majellastichting treuren over het heengaan van deze eenvoudige zuster, die in alle stilte en volstrekte afzondering haar heldhaftig werk van naastenliefde heeft verricht.
Naar we vernemen, worden thans reeds stappen ondernomen om het proces van de zaligverklaring van zuster Theresa Boomaars uit Bavel aanhangig te maken.” Dat werd dertig jaar geleden geschreven.
Zo’n zaligverklaring zal er wel niet komen, maar dat hebben de parochianen van Bavel ook niet nodig om toch, en heel terecht, trots te zijn op deze dappere en sterke vrouw! In 1947 noteerde pastoor Doens in het memorieboek van zijn parochie: ”Na een afwezighei d van 16 jaren in het woeste en onbeschaafde binnenland van Nieuw-Guinea bij de Kaja-Kaja’s,
de Koppensnellers, kwam de pater-missionaris Jan Verschueren terug in zijn geboorteplaats, waar hij zeer hartelijk en feestelijk werd ontvangen met serenade der harmonie, een plechtige Hoogmis, enz.
Door hem werden twee zeer prachtige lezingen gegeven over zijn zwaar en succesvol missiewerk in het hem toegewezen missiegebied van 200 bij 300 KM, waar bij zijn komst geen enkele katholiek was, en thans bijna de gehele bevolking, slechts plusminus 2000 zielen, gedoopt is.
Met het katholiek geloof brengt hij daar ook beschaving en ontwikkeling, o.a. door een land- en tuinbouwschool, waar ook de dorps-vakonderwijzers worden opgeleid.
Het grootste gedeelte van zijn missiegebied had hij als eerste blanke betreden. Weer vertrokken in 1948 naar een nieuw gebied in Zuidelijk Nieuw-Guinea.” Jan Verschueren was geboren op 22 augustus 1905. Na de lagere school ging hij voor priester studeren bij de Missionarissen van het Heilig Hart in Tilburg.
Na zijn priesterwijding kwam hij op 15 augustus 1930 in Bavel zijn eerste mis opdragen. In september 1931 vertrok hij naar de missie van Nieuw-Guinea.
Jan had nog een broer, die broeder werd in zijn congregatie, en twee zusjes, To en Jo, die lid werden van de congregatie van de Dochters van O.L.Vrouw van het Heilig Hart en ook missionarissen werden: Jo, zuster Brigida, ging in 1935 naar Raboul, en To, zuster Maria, vertrok in 1939 naar Java.
In oktober 1931 kwam Jan Verschueren aan in Nederlands-In-dië. Hij werd benoemd voor het nog gedeeltelijk onontgonnen zuidelijk Nieuw-Guinea, standplaats Merauke. Met enkele confraters besteedde hij veel aandacht aan het openleggen van nieuwe gebieden, waar de koppensnellers van Nieuw-Guinea woonden, verscholen in hun wouden, zonder enig contact met de buitenwereld.
Over het werk van de missionarissen in deze streek werd in 1949 geschreven: ”Ook de binnenlanden gingen open voor het Evangelie. Steeds verder drongen de missionarissen het land in, steeds dieper werden de voorposten verschoven.
Aan de wrede Digoel bloeien vreedzame kristelijke dorpen en onvermoeibaar jagen ’woudlopers’ als Pater Verschueren en Pater Hoeboer thans het hoger gelegen Mapé- en Kaugebied af.”
Jan Verschueren werkte veel samen met zijn confrater Meuwese. Samen ontdekten zij op 7 september 1948 de rivier die door hen de Juliana-rivier werd genoemd, een van de vele modderrivieren van zuidelijk Nieuw-Guinea, die ontspringt in het binnenland en dan steeds breder wordend in zee uitmondt, bijna een halve kilometer breed.
Anthony van Kampen schreef in 1956 in zijn boek Wijkende Wildernis: ’’Pastoor Verschueren stond voor mij. Een man, die tegen de vijftig geweest moet zijn. Een door de zon en de wind gebruinde man, in een korte kaki broek. De broek was oud en aan de onderkant gerafeld.
Iets dat eenmaal wit geweest was, kwam boven die broek uit. Zijn shirt hing wijd-open bij de hals en liet een groot deel van de borst zien. Die was donkerbruin, haast zwart. En vol kroezig haar.
Op hetzelfde ogenblik wist ik dat deze man een levend stuk Nieuw-Guinea was. Die me daar welkom heette, was gehard en gestaald in het gevecht met dit land. Ik zag z’n benen. De taaiste, hardste, sterkste benen die ik ooit gezien had.
Ze moesten ongelooflijk sterk zijn en de man, aan wie ze behoorden, overal kunnen brengen. Z’n ogen waren die van een jongen. Ze behoorden niet bij zijn leeftijd. Hij moest intens leven.
Ik zag het aan ieder onderdeel van z’n lichaam en ik voelde het instinctief aan de blik van zijn ogen. Ik had de verhalen over hem gehoord, verhalen van wekenlange tochten door onbekend Nieuw-Guinea.
Alleen met God, die hij altijd bij zich geweten moet hebben, omdat het moeilijk, zo niet onmogelijk is, zonder God door zo’n land te trekken.” Pater Jan Verschueren werd geconfronteerd met het levensgrote probleem van de botsing van twee totaal verschillende culturen, de oude steentijdbeschaving van de Papoea’s en de westerse cultuur die hij mee gebracht.

Jungle-priesters Meuwese en Verschueren (rechts)

.

Hij dacht daar diep over na en schreef daarover: ”Het wil ons voorkomen, dat de bewering, dat door de kennismaking met de beschaving de Papua zijn eigen kleine wereld ontdekt als een schijnwereld, een wereld van geen belang, in haar geheel verre van juist is.
Dit opgeroepen beeld van een totaal ineenstortende wereld, die verder van geen belang meer zou zijn na het contact met de nieuwe wereld, wordt
immers door de feiten geheel weersproken. Wel merkt men telkens weer en in alle facetten van de cultuur, hoe de min of meer sterke wens naar vooruitgang ook steeds samengaat met een taai volgehouden belangstelling voor het oude, hoe er m.a.w. overal en voortdurend een gevecht wordt geleverd tussen ’t nieuwe en ’t oude: het nieuwe, waarvan men de vormen zo grif en zo graag wil overnemen zonder dat men er echt de inhoud van begrijpt, en het oude, waarvan men, al is het desnoods in geheel nieuwe vormen gestoken, de inhoud, de idee nooit verwerpen kan, omdat het nu eenmaal de basis is, waarop men leeft.
En ziedaar de pijn der acculturatie.” (Het Missiewerk, 47 ( 1968), p. 85) Deze missionaris had zo’n intens diep contact met zijn mensen in Nieuw-Guinea, dat hij toen, als weinig anderen, doorzag welke spanningen er ontstonden door de confrontatie van de oude Papoea-cultuur met de christelijke en westerse beschaving.
In 1967 kwam Jan Verschueren nog een keer op verlof in Nederland. In Bavel werd een actiecomité opgericht dat het kapitale bedrag van f 6000,- voor de missie bijeen wist te brengen. Toen de intussen beroemde missionaris voor de televisie optrad in ’De Vuist van Duys’ ontstond er een landelijke actie die f 50.000,- opleverde. Na zijn vakantie keerde Jan weer terug naar zijn missie.
Maar hij werd ziek. Op de thuisreis naar Nederland overleed hij en hij werd begraven in Jakarta. Op de veertigste verjaardag van zijn priesterwijding, kort daarop, op 10 augustus 1970, werd in de parochiekerk van Bavel een druk bezochte requiemmis opge dragen.
Bavel en zijn missionarissen. Een parochiegemeenschap die het venster op de wereldkerk wijd open durft zetten. Een geloofsgemeenschap die zich niet beperkt tot de eigen betrekkelijk kleine wereld, maar ook een open oog heeft voor wat er in de grote wereld buiten gebeurt.
Een parochie ook die bij jonge mensen het verlangen wakker roept om het Evangelie uit te dragen tot aan de grenzen der aarde. Gelovige mensen die hun missionarissen volgen en helpen, omdat zij beseffen dat ook dat tot de opdracht van een kerkgemeenschap behoort.
Een missionaire geloofsgemeenschap in de beste zin van het woord!

Processie op de Bavelse Heide.

Kerken in Bavel werd uitgegeven door de heemkundekring Paulus van Daesdonck te Nieuw Ginneken ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de parochiekerk te Bavel in 1987.
Wie is Paulus van Daesdonck ?
De heemkundekring Paulus van Daesdonck werd op 3 april 1975 opgericht en genoemd naar de oudst bekende bewoner van het Slotje Daesdonck, dat lag op de westelijke oever van de Mark tussen Galder en Ulvenhout.
Paulus van Daesdonck was leenman van de heren van Breda in de jaren 1344-1364. Het slotje brandde af in 1831. De bijbehorende boerderij staat er nog, vlak bij de Scheele brug. De Kring is een Vereniging die op 25 november 1975 koninklijk werd erkend en bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven onder nummer V 282568.
De Heemkundekring Paulus van Daesdonck is gevestigd te Nieuw-Ginneken.